Ziekte wil ons leiden tot en doen leven uit Christus
Sinds enkele dagen staat het op mijn bureau. Een ontroerend lief kaartje, gekregen van een even lief meisje uit de gemeente: „besten dominee sterkten met de operati. werp uwen zorgen op den HEER. zijn trouwe gunst duldt nimmermeer. dat die hem vrezen wanklen zouden.”
Als je zoiets krijgt, is er iets aan de hand. Zo is het ook. Deze column schrijf ik een week voordat die in de krant wordt afgedrukt. Op maandag de 26e word ik namelijk in een Nijmeegs ziekenhuis verwacht, om daar diezelfde dag onder het operatiemes te komen. Verwijdering van een tumor. Al met al: een ernstige ziekte bedreigt mijn leven. Die gezond zijn, hebben de medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn. Die laatsten, daar hoor ik bij.
Al heel wat keren zag ik allerlei ziekenhuizen vanbinnen. Niet zozeer de poliklinieken als wel de verpleegafdelingen. Tot nu toe zat ik telkens aan de goede kant. Niet in het bed, maar ernaast. Bij mijn zieke pastorant. Om te luisteren en mee te leven. Om mee te hopen en mee te bidden. Om af en toe zelfs met elkaar te zingen: „Hoed mijn ziel en red z’ uit noden”, of: „Maar de Heer’ zal uitkomst geven.”
Herkenbaar is wat ik onlangs las naar aanleiding van het nieuwe boek van Kees en Margriet van der Kooi over pastoraat en zielzorg: „Wie als door de ogen van de Heere Jezus naar mensen kijkt en hen ziet, weet van verdrietige, complexe verhalen. Wat doe je dan, hoe reageer je? Inderdaad, luisteren, ordenen, verhelderen, en een mensenleven zoeken te verbinden met wat God met ons leven voorheeft…” (De Waarheidsvriend 1-2-2018).
De komende weken zal het anders zijn. De vraag die me kwelt, is: Weet ik het dan nog zo goed? Durf ik dan ook de vraag te stellen wat de Heere ermee voorheeft? Wat Gods bedoeling zou zijn met deze kromming op mijn levensweg? Nu moet ik die vraag tot mezelf richten. En zal het antwoord uit mijn mond moeten komen. Niet zozeer tegenover mijn broeder die mij als pastor bezoekt. Maar tegenover de Heere, Die mij op deze weg heeft gebracht.
Eenmaal per maand mag ik een beetje leidinggeven aan een kring jonge belijdende leden. We lezen op die avonden telkens een gedeelte uit J. C. Ryles ”Christen-zijn in het dagelijks leven”. Over de praktijk van het geloof. Het hoofdstuk dat de volgende keer aan de orde zou zijn, heet: ”Ziekte”. Een van de punten die de schrijver daarin aan de orde stelt, is de vraag naar de voordelen die ziekte mensen brengt. Dat lijkt een merkwaardig, maar is een leerzaam thema. De voordelen van ziek te zijn. Je kunt ook zeggen: met welk doel de Heere ziekte zendt.
Ik licht er een enkel antwoord uit. Ziekte kan ertoe bijdragen dat het hart van de mens verzacht. Het natuurlijke hart is zo hard als steen. Indrukken ketsen erop af en het leeft over roepstemmen heen. Maar ziekte kan een mens op andere gedachten brengen. De leegheid en de holheid van de dingen die de wereld ”goed” noemt, komen openbaar. De betrekkelijkheid ervan dringt zich op. We kunnen er niet meer omheen: niets is hier blijvend.
Ryle noemt nog flink wat meer ”voordelen”. De belangrijkste is: ziekte wil ons leiden tot en doen leven uit Christus, de Man van smarten, Die door de Vader is krank gemaakt, opdat de Zijnen zouden leven. Hij beëindigt zijn opsomming met: „Wij hebben niet het recht om over ziekte te mopperen. Veel eerder zouden we God ervoor moeten danken. Zij is Gods getuige. Zij is de raadgever van de ziel. Zij schudt het geweten wakker. Zij zuivert het hart. Zolang we een wereld zullen hebben waarin de zonde bestaat, is het een genade dat het een wereld is, waarin ziekte voorkomt.”
Nog steeds staat dat kleurige kaartje voor mijn neus. De les voor mij, en wellicht anderen: „Werp uwe zorgen op den Heer’. Zijn trouwe gunst duldt nimmermeer, dat die Hem vrezen, wank’len zouden.”
Reageren? welbeschouwd@refdag.nl