Battenoord: uren op een wiebelend dak
Naar de zolder. Naar het dak. Toen op de vrachtwagen. Nee, toch terug naar het dak. P. Vreeswijk, nu woonachtig in Nieuwe-Tonge, maakte angstige uren mee in het gehucht Battenoord.
„Op zaterdagavond 31 januari 1953 –ik was 15 jaar– was mijn vriend Hans van Erkel bij ons op visite. Tijdens het dammen hoorden we de wind om het huis gieren, maar dat gebeurde wel meer. Ons huis stond op de Battenoordsedijk en daarachter was de vlakke polder, zodat we de wind altijd uit de eerste hand hadden.
Hans ging rond 10 uur naar huis. We spraken af dat hij gauw terug zou komen. We beseften geen van beiden dat dit een afscheid voor altijd was. Hij is die nacht met zijn ouders en zijn drie broertjes –Kees, Wim en Adrie– verdronken.
Nachtelijk alarm
Rond halfdrie in de nacht werden we gewekt door gebons op de luiken voor de ramen. Toen mijn vader de voordeur opendeed, hoorde ik onze buurman zeggen dat het gevaarlijk hoogwater was.
Vader, moeder, mijn zus en ik kleedden ons aan. Dat deden we bij onweer ook altijd. Mijn broertjes Paulus en Arend lieten we nog boven liggen. Vader stookte de kachel wat op. Niet lang daarna kwam enkele buren naar ons toe omdat ons huis op de dijk stond. Vader haalde de etenswaren uit de kelder omhoog, want die zou het eerst vollopen. Brandweerlieden die droge sokken kwamen halen, vertelden over een vrouw die werd vermist.
Vloedgolf
Een buurvrouw, ongerust over haar man en zoon die waren achtergebleven om de koeien los te snijden, vroeg mijn vader te gaan kijken. Mijn moeder was hier erg op tegen, maar vader zette door. Hij heeft de boerderij niet kunnen bereiken, want kort na zijn vertrek bezweek de waterkering. Tussen Battenoord en de Hoek van Sint-Jacob vielen er dertien gaten in de buitendijk. Die was verzwakt door het wegspoelen van het binnentalud.
Door de gaten kwam een vloedgolf. Vader zag dit gebeuren en vluchtte terug. Hij wist ons huis op het nippertje te bereiken. De voordeur, die naar buiten openging, kon hij nauwelijks openkrijgen.
We vluchtten naar de zolder. Eenmaal boven keken we elkaar bij het licht van de stallantaarn angstig aan. De omvang van het gebeurde konden we niet overzien.
Paulus en Arend lagen nog steeds op bed. Mijn vader en moeder gingen met anderen naar hun slaapkamer aan het eind van de zolder. Door het raam zagen ze hoe de auto’s die door burgemeester Van Hofwegen naar Battenoord waren gestuurd om de vrouwen en kinderen op te halen, door de sterke stroming van de dijk spoelden en kantelend door het kolkende water werden verzwolgen.
Scheuren in de muur
Plotseling werd ik opgeschrikt door een onbekend geluid, boven het geloei van de storm uit. Tot mijn schrik zag ik een scheur in de muur waar ik mijn hand in kon steken. Op dat moment kwamen mijn ouders uit de slaapkamer, omdat er ook in de voorgevel scheuren waren ontstaan.
Achteraf hebben we ontdekt hoe dat kwam. Een vrachtwagen was voor ons huis tot stilstand gekomen. De eigenaar was door de burgemeester opgeroepen. Deze vrachtauto heeft de sterke stroom voor ons huis omgebogen en daardoor werden zowel de voorgevel van het huis als de achtergevel van de schuur ondermijnd.
Het huis begon te kraken en te schudden. Mijn moeder riep in paniek dat Arend nog op bed lag. Vader rende erheen en kwam terug met Arend, gewikkeld in een deken, in zijn armen. Ik zag hoe vader over een spleet moest springen die in de zolder was ontstaan. Net op tijd, want de voorgevel brak af. We zagen een deel van de zolder, met daarop de brandende stallantaarn, wegdrijven totdat deze omsloeg.
Eén uitweg
Het middendeel, een stuk van ongeveer 3 meter, bleef aan de middenmuur hangen en daar stonden vijftien mensen op. We hadden vrij uitzicht en konden in de schemering Battenoord zien liggen. We zaten droog, maar voelden ons verre van veilig. We zagen het water met zo veel kracht langsstromen dat we veronderstelden dat de rest van het huis geen stand zou houden. Uit menig hart rees een gebed op om redding en uitkomst.
Er werd overlegd wat we moesten doen als het huis zou instorten. Er was maar één mogelijkheid om het kleine stuk zolder te verlaten, maar die was verre van eenvoudig. Er was een dakraam aan de zijde waar de wind niet op stond, ongeveer 40 bij 40 centimeter groot. Je moest ergens op gaan staan om het te bereiken. Het enige wat voorhanden was, was een slaapkamerstoel. Vader ging erop staan en zag tot zijn grote verbazing dat er enkele mannen op het dak zaten. Dat waren de chauffeurs en helpers van de auto’s die ze met de mensen die erin zaten niet meer vooruit konden krijgen. Zij konden, met inspanning van hun laatste krachten, nog in de luwte van ons huis komen. Ze hadden hun toevlucht gezocht op de vrachtwagen die voor ons huis stond. Ze waren op de cabine gaan staan en toen op elkaars schouder en hadden zo het dak bereikt.
Er werd eerst plaatsgemaakt door dakpannen te verwijderen, zodat de mensen die naar het dak moesten zich aan de panlatten konden vasthouden. De situatie die ontstond toen allen, groot en klein, door het dakraam moesten, is niet te beschrijven, maar door de angst gedreven lukte het ons. Van binnenuit werden we erdoor geduwd en van buitenaf werd er aan ons getrokken en zo kwamen we allen op het dak, waar de pannen van afgegooid waren.
We klampten ons angstig aan de latten vast. Er waren inmiddels negentien personen. Niemand sprak, maar uit veler harten klom een gebed op tot God om redding.
Konijntjes
Doordat de wind tegen de achterzijde van het huis blies en het stuk dak waar we op zaten alleen maar op de binnenmuur rustte, bewoog het heen en weer. We voelden ons niet veilig op het wiebelende dak en vonden het raadzamer op de vrachtwagen te gaan staan. Er werd een stuk touw aan de panlatten gebonden en daarlangs moest iedereen zich laten zakken. Op de vrachtwagen werden we opgevangen door de mannen die daar eerst naartoe waren gegaan.
Sommigen stonden op de laadbak en anderen zaten op de cabine. Vader zat met Arend op schoot in de cabine en ik met mijn oudste broertje Paulus op de motorkap. Met één hand hield ik de spiegel vast en met de andere hand een beugel aan de voorruit. Het was een oude legervrachtwagen, waarvan de voorruit openkon.
Terwijl we op de auto zaten, vroeg Paulus hoe het nu met de jonge konijntjes zou zijn die hij die zaterdag had gekregen. Ik zei dat ik dat niet wist, maar dat ze mogelijk verdronken waren. Dat wilde hij niet geloven, maar na een poosje zei hij: „Jij kunt makkelijk praten, want jij hebt eenden en die kunnen goed zwemmen.”
Van de vrachtauto gevallen
Wij voelden ons in het begin tamelijk veilig. We zaten uit de sterke wind en voelden het dak niet meer bewegen. Dat duurde echter niet lang, want al spoedig bemerkte mijn vader dat de vrachtwagen wegzakte. Hij werd nat in de cabine. Hij is toen op de laadbak gaan staan met Arend op zijn arm.
We hoorden niets anders dan het geloei van de storm. In de schemering kon ik zien dat buurmeisje Mies op de laadbak stond en zich aan het voorschot vasthield. Haar vriendin Leny zat gehurkt naast haar tegen het voorschot.
Mies bukte zich en vroeg Leny hoe het met haar was. Het antwoord heb ik niet gehoord en wat er daarna gebeurde, weet niemand. Opeens hoorden we een doordringende gil en zagen we nog juist hoe ze elkaar vasthielden en van de laadbak vielen. Ik heb hen niet meer gezien, maar iemand die verder naar achteren op de laadbak stond, heeft Leny nog bij de hand gehad. Die moet dus onder de vrachtwagen doorgespoeld zijn en erachter weer boven zijn gekomen. Niemand heeft Mies nog gezien. Beiden zijn verdronken. Ze zijn op het land achter ons huis gevonden.
Terug naar het dak
De vrachtwagen werd door de stroming steeds verder ondermijnd. We moesten terug naar het dak. Iedereen moest nu worden opgetild of zichzelf optrekken. Na veel inspanning kwamen we boven.
Uren hebben we op het nog steeds bewegende dak gezeten. We hoorden hulpgeroep. Een van de chauffeurs scheen met zijn zaklantaarn in de richting van het geluid. Toen ik over de nok keek, zag ik een vlot voorbijdrijven met daarop een man met zijn zoontje. Hun huis aan de Sint Pietersweg was verwoest en de moeder was verdronken. Het vlot strandde even later tegen een klamp stro bij de boerderij van onze buurman. Toen het wat lichter begon te worden, konden ze worden gered.
Er werd weinig gesproken. We waren vervuld met angst en zorg. We wisten immers niet of het wankele stuk dak het wel kon uithouden tegen de geweldige krachten van de loeiende noordwestenwind. Wel kon je merken dat de stroming wat afnam. Het land binnen de dijken stond nu geheel onder water en daardoor was het niveauverschil kleiner geworden.
Dragen over de dijk
Na enkele uren meenden we dat het water wat zakte. Iemand gooide een dakpan omlaag. Tot onze teleurstelling hoorden we alleen maar een plons. Na een poosje probeerden we het weer en toen hoorden we de dakpan stukvallen.
Vanaf het dak klommen we via de vrachtwagen naar de dijk. Tenminste, wat er nog van over was. Door de sterke stroming was de dijk afgekalfd. Er was nog maar een smalle strook van het geasfalteerde gedeelte over.
Verkleumd liepen we in colonne richting Battenoord. Daar had men gezien dat er nog een stuk van ons huis stond en dat er met een zaklantaarn was geseind. Daarom gingen de havenmeester en een assistent op pad. We kwamen hen bij de boerderij van Izaäk Vreeswijk tegen.
Zelf kon ik niet lopen; daarom droeg een man me op de rug. Ik zag dat mijn vader struikelde en bijna in het water viel. Hij had mijn jongste broertje Arend nog steeds op de arm en trapte toen op de punt van deken waarin hij was gewikkeld. Verderop lag een kruiwagen langs de dijk. Daar werd ik ingezet, met Arend op schoot, en zo zijn we naar Battenoord gereden. Voor mijn gevoel was het in de kruiwagen veel slechter dan op de rug, omdat de man die duwde, dit nooit eerder had gedaan en er de grootste moeite mee had om overeind te blijven.
Suikerziekte
Op Battenoord was er maar één plaats waar we konden verblijven: in het huis van de havenmeester, hoog op de dijk en niet beschadigd. We zaten versuft bij elkaar. Eten was er veel te weinig en drinken helemaal niet.
Er was veel zorg, vooral in het gezin van onze buren. De jongste dochter, Mies, was vermist en de oudste dochter, Siena, had suikerziekte. Zij had bij het vertrek uit hun huis de injectiespuit met insuline niet mee kunnen nemen. Er werd met een vlag geseind naar een helikopter, maar die vloog verder.
Toen het bericht kwam dat Herkingen bereikbaar was, werd besloten op pad te gaan. Ik kon mijn rechterbeen niet buigen. Met andere kinderen en met een oude vrouw die niet kon lopen, werd ik op een oude handkar vervoerd, onder een paar dekens. Om de gorzen te bereiken, moesten we eerst over een dijkje tussen de haven en het spui. Het was te smal voor de kar, dus we reden over de dijkhelling. We waren heel angstig, want we kwamen over de opengezette sluis waar het water doorheen kolkte. Maar het was de enige mogelijkheid.
Naar Capelle
In de dorpsherberg van Herkingen werd mijn been verzorgd door de EHBO. We kregen daar voor het eerst, na zo veel uren, wat eten en drinken. Een kop soep: heerlijk, na al de ontberingen.
Per auto ging het naar Dirksland. Het was een vreemde gewaarwording om in een dorp te komen waar geen water stond. Na een overnachting in de hervormde pastorie gingen we met een vrachtschip naar Rotterdam. In het scheepsruim was een laag stro gelegd. Het rook er niet fris, want de luiken moesten dichtblijven vanwege de harde wind.
Vanaf de Parkkade werden we naar de Ahoyhallen gebracht. Daar werd het verband om mijn been losgemaakt. De infectie bleek door het zoute water genezen te zijn. We vonden onderdak bij gezinnen aan de Capelseweg in Capelle aan den IJssel.”
In het Watersnoodmuseum in Ouwerkerk wordt op 3 februari het boek ”Een muur van water” gepresenteerd (ISBN 978 90 214 0937 5/NUR 320; uitg. Querido, Amsterdam). Teuntje de Haan vertelt daarin over haar vader, die dicht bij de woning van de familie Vreeswijk verdronk tijdens het redden van een kind uit een van de auto’s die op weg waren van Battenoord naar Nieuwe-Tonge.