Johan Mekke vertelde straatschoffies Rotterdam-Zuid 40 jaar over Jezus
Voor het oog zijn het allemaal stoere jochies en meiden van de straat. Diep vanbinnen zijn ze vaak beschadigd, onzeker en bang, de kinderen uit de achterstandswijken uit Rotterdam-Zuid, Pendrecht, Feijenoord en Charlois. Johan Mekke heeft hen veertig jaar over Jezus verteld.
In de huiskamer van zijn hoekwoninkje in Rotterdam-Zuid wil Mekke (77) zijn levensverhaal wel vertellen. Maar eerst moet de gepensioneerde bouwvakker iets anders kwijt: „Ik had er al niet meer moeten zijn. Dat zei de dokter, vijf jaar geleden. Ik had MSA, zei hij, multisysteematrofie, een progressieve neurologische aandoening die optreedt door het afsterven van zenuwcellen in de hersenen. Hij zei: „Dit proces gaat heel hard hoor. Meneer Mekke, dit wordt uw dood.” Hij gaf me nog een paar jaar. Ik dacht dus: „Dit wordt mijn einde”, en had alles al geregeld, hoe ik mijn begrafenis wilde hebben, welke liederen er gezongen zouden moeten worden. Dat mochten geen treurige liederen worden, hoewel, mijn geloof in God kreeg in die tijd wel grote klappen. Vijf jaar lang heb ik geworsteld met de dood. Ik heb veel voor m’n kiezen gehad, maar uiteindelijk had ik er vrede mee. God had me niet meer nodig en dat was goed. Ik ben gaan accepteren dat het mijn tijd was, ik was bereid om te gaan, hoe moeilijk ik het ook vond voor mijn vrouw en kinderen.”
Twee maanden geleden kwam Mekke voor een second opinion bij een andere arts. „Meneer Mekke”, zei die dokter, „ga een borrel drinken, want u heeft helemaal geen MSA.”
Op zijn bed in de woonkamer zit Mekke nog van de verbazing te bekomen. „De afgelopen vijf jaar heb ik wel vijftienduizend pillen geslikt tegen MSA. Al die pillen hebben mijn lijf vergiftigd. Nu ben ik aan het afkicken. Ik voel me net een ex-verslaafde, moet helemaal gereset worden. Dat is denk ik het goede woord: ik moet gereset worden. Maar ik ben er nog en ben ook nog goed bij m’n verstand.”
Straatvechter
Johan Mekke wordt op 25 februari 1940 geboren in de Rotterdamse wijk Feijenoord. Het ouderlijk gezin behoort tot een pinkstergemeente. Een paar maanden later vallen de bommen van de Duitsers op de stad. Zijn ouders hebben nog meer zorgen, want de kleine Johan is invalide. Hij is geboren met klompvoeten. De voetjes staan naar binnen gedraaid. Na vele operaties leert Johan eindelijk een klein beetje lopen.
Johan lijdt onder zijn ongelukkige voeten. Hij kan niet echt meedoen met de andere jongens. Als er kattekwaad wordt uitgehaald, is het altijd Johan die door de politie gepakt wordt. Natuurlijk is hij als eerste de klos, want hij kan niet hard genoeg lopen. Hij zit soms wel eens een middagje in de cel van de politiepost aan het Sandelingplein. Andere kinderen schelden hem uit voor krompoot of paardenpoot. De meisjes moeten hem niet. En ’s avonds op bed ligt hij dan te huilen, eenzaam en onbegrepen.
Terugziende op zijn leven zegt Mekke: „Ik ben altijd de mindere gebleven, want ik was de kreupele, de manke, de waggeleend. Van God, Die liefde zou moeten zijn, begreep ik helemaal niets. Ik kon niet geloven in Iemand Die kreupelen op de wereld zet. Maar onder de dekens heb ik het uitgeroepen: „God, waar bent U nou? Waarom laat U niet iets van Uzelf zien?”
God was ver weg, raadselachtig en onbegrijpelijk. Zo noemde ik Hem ook: „De Onbegrijpelijke.” Toch ben ik de weg met God ingeslagen, hoewel, het strakke jasje van kerkgang en Bijbelstudie paste mij niet. Het uitgaansleven trok mij meer. Ik leefde tussen twee werelden. Het oude had zijn aantrekkingskracht verloren, maar in de nieuwe wereld van de kerk voelde ik me ook niet op m’n gemak. Zo is het eigenlijk altijd gebleven. Ik hoor nergens bij. God heeft voor mij rare kronkelwegen moeten verzinnen, want ik past niet zomaar in Zijn plan.”
Kinderclub
Mekke trouwt met Emilie. Samen beginnen ze een christelijke kinderclub. Straatkinderen voelen zich bij hen veilig, weten zich door hen begrepen. Rauwdouwers van de straat willen met hen ook best over Jezus praten. Dat is weer eens iets anders.
Aan de Cronjéstraat in de wijk Feijenoord, op nummer 13, hielden ze jeugdbijeenkomsten. Boven het raam stond op een groot bord: ”Stadsevangelisatie; bid en strijd”. Elke dinsdagavond kwamen hier zo’n dertig tot veertig kinderen in de leeftijd van vijf tot twaalf jaar, de meesten uit de arbeidersbuurten van Rotterdam-Zuid, Surinamers, Turken, Iraniërs, Marokkanen. In de Cronjéstraat vertelde Mekke over Jezus, Die geboren werd in Bethlehem, over het wonder van de vallende muren van Jericho, over God Die alles ziet en weet, Die genadig is en vergeving wil schenken voor alles wat verkeerd is. Mekke weet: „Het ging er wel heel anders aan toe dan op de jeugdclubs van de kerken in Rotterdam.”
Mekke had te doen met veel van die kinderen. „Het waren bijna allemaal kinderen die nog nooit van God hadden gehoord, die niet wisten wat een Bijbel was. Ze hadden weinig kans op een normaal leven. Vaak waren de ouders verslaafd en gescheiden. Niemand keek naar hen om. Verdriet van een kind moet je altijd serieus nemen, ook als ze verdriet hebben omdat de cavia is doodgegaan.”
Mekke schiet vol. Tranen biggelen over z’n wangen, rollen zijn grijze baard in, en vallen er even later onderaan ook weer uit. Staccato zegt hij: „Een kinderziel mag wat kosten. Ik wilde hoop geven. Aan kinderen die geen hoop meer hadden. Wilde hen bij God brengen. Met hen bidden. Of Hij aan die kinderen wilde laten zien dat Hij bestaat. Dat Hij er is. En Wie Hij is.”
Wat was de boodschap die u wilde overbrengen?
„Aan duizenden kinderen heb ik slechts een sprankeltje van het Evangelie verteld. En dat is dit: hoe moeilijk het ook kan zijn in je leven, er is altijd Iemand Die bij je is. Hoe zwaar je het ook hebben kunt, je hebt altijd nog je geloof in God. God is vlakbij. Je kunt naar Hem toegaan. Ik wilde tegen die kinderen zeggen dat ze een keuze in hun leven moesten maken. Radicaal. Want God is echt. En Jezus is er. Geef je aan Hem over. Hij zorgt voor je. Hij geeft rust. Hij alleen, ook al begrijp jij misschien niets van Hem. Want als je Jezus hebt in je hart, gaat alles veranderen in je leven. Het leven wordt er niet gemakkelijker door, want ik denk wel eens dat mensen die niks geloven veel gemakkelijker leven, maar zonder God is het leven maar leeg en zinloos.”
Waar Mekke zich nooit mee heeft bemoeid, waren de verschillende geloofsrichtingen in de kerken. „Daar word je toch helemaal raar van, van al die kerken in Nederland. Ik heb al die kerktradities willen respecteren, maar ben zelf altijd neutraal gebleven. Wel heb ik steeds gezegd: „Jongens, ga zondag toch naar de kerk. Zoek er maar één uit. Want in de kerk vertellen ze ook over Jezus. Daar hoor je het Evangelie.”
Klein hartje
Mekke vindt dat hij niet veel talenten gekregen heeft in zijn leven. „Ik ben de weg gegaan die ik moest gaan, die mij door God gewezen is. Ik heb geworsteld met elk onderdeel van het leven. Misschien ben ik altijd wel kind gebleven. Ik heb van de volkskinderen van Rotterdam-Zuid gehouden. Ze kunnen brutaal zijn, grof en onbeschoft. Maar als je ze in de ogen kijkt, zie je dat ze een klein hartje hebben, dat ze pijn en verdriet hebben. Ik geloof ook dat de hemelse Vader naar ons kijkt met de ogen van een kind. Je kunt ook beter een kind iets aanleren dan een volwassene iets afleren.”
Vijf jaar lang had Mekke zich voorbereid op de dood, maar hij leeft nog. Hij heeft geen MSA. „Dan zeggen de mensen: „Foutje van de dokter.” Maar ik zeg: „Het was wel een foutje van de dokter, maar het was ook een wonder.” We bidden zo vaak om een wonder, maar als we een wonder beleven, dan zeggen we weer dat een wonder niet bestaat.”
Kronkelwegen van Johan Mekke
Het pas verschenen boek ”Voor de kinderen van mijn stad” bevat het levensverhaal van de Rotterdamse bouwvakker Johan Mekke, met ook veel aandacht voor de Super Power Kinderclub, een christelijke kinderclub waarvan Mekke veertig jaar lang de drijvende kracht was. Over het plan om een boek te schrijven over zijn leven, zegt Mekke, terugziende: „Wie leest er nu een boek over de kronkelwegen van Johan Mekke? Ik zei: „Kappen met dat boek.” Maar de schrijfster, Gea Gort, hield vol. Het boek is er toch gekomen. Nu hoop ik dat het boek mensen raakt, dat het hen inspireert om ook iets te willen betekenen voor de kinderen van de straat, waar vaak geen mens naar omkijkt, met wie niemand ooit eens bidt” (uitg. Gea Gort Urban Mission; geagort.com).