Over staatshoofden en hun huisdieren
Een Amerikaanse president zonder hond wekt argwaan. En wie de Britten wil regeren, moet geen ruziemaken met kat Larry. Voor Nederlanders klinkt dit absurd; zelfs als het over dieren gaat, zijn wij stijf. Onze politici spreken alleen óver dieren, niet mét.
Als je een vriend in Washington wilt hebben: neem een hond, is een aan Harry Truman toegeschreven citaat. In werkelijkheid heeft Truman dit nooit gezegd; de Amerikaanse president van 1945 tot 1952 had zelfs een hekel aan de viervoeters. Maar het geeft wel het belang aan van honden in het Witte Huis.
Bijna iedere Amerikaanse president had één of meer ”first dogs”. Vanaf Laddie Boy, de airedaleterriër van president Warren Harding (1921-1923), werden sommige van deze honden bekendheden op zichzelf. Zo was de Schotse terriër Fala de favoriete hond van F. D. Roosevelt (president van 1932 tot 1944). ”FDR” hield zo veel van Fala dat ze niet alleen regelmatig met hem op de foto ging, maar ook met hem meereisde. Roosevelt kwam zelfs in opspraak toen Republikeinen hem tijdens de verkiezingscampagne van 1944 van verkwisting van belastinggeld beschuldigden omdat hij een mijnenveger op pad had gestuurd om Fala op te halen van een eiland waar de hond na een campagnebijeenkomst per ongeluk was achtergelaten. In een speech zei Roosevelt dat hij wel gewend was dat er laster over hem werd verspreid, maar Fala bepaald niet. En dat de hond als echte Schot furieus en al enkele dagen niet zichzelf was.
De meeste Amerikaanse presidenten mochten een hele kennel aan huisdieren aanhouden –veel honden, maar ook siervogels, paarden en katten– maar Donald Trump niet. Ook dat maakt hem tot een atypische president. Trump heeft hond noch kat noch hamster die hem vergezelt in het Witte Huis.
Natuurlijk is er politiek te bedrijven rond de keuze van een huisdier. Wat opvalt aan de honden van Amerikaanse presidenten is dat het vaak kleine exemplaren zijn. De Russische president Poetin kon erg misprijzend praten over Barney, de Schotse terriër van George W. Bush (president van 2001 tot 2009), omdat hij vond dat wereldleiders robuuste honden moeten hebben. Zelf was Poetin baasje van Konni, een reus van een labrador, waarmee hij de Duitse bondskanselier Angela Merkel, die bang is voor honden, tijdens een persconferentie eens intimideerde.
Inwonend ambtenaar
Dat Amerikanen anders zijn dan Engelsen, ook in politiek opzicht, uit zich mede in de dieren die de residenties bevolken. Waar Amerikaanse presidenten vooral honden hebben, kan een Britse premier niet zonder een kat. Honden zijn loyale dieren en erg beschermend jegens hun baasje. Katten niet. De Britse premier heeft geen kat, nee, de kat heeft de premier. Larry, de kat die momenteel in de ambtswoning op Downing Street 10 woont, is niet van premier Theresa May, hij is in feite een inwonende ambtenaar. Larry heeft een baan: hij werd in 2011 aangenomen om het rattenprobleem in de ambtswoning tegen te gaan en kreeg de officiële titel Chief Mouser of the Cabinet Office. Kat Larry is populair bij de Britten, vooral onder de vele journalisten die altijd staan te wachten in Downing Street. Er gebeurt dan vaak niets, behalve dat Larry wat rondscharrelt of een bewaker een kopje geeft.
Larry is zelfs zo populair geworden dat de andere ministeries, die allemaal om de hoek liggen, bij wijze van uithangbord ook een zwerfkat in dienst namen. De verzamelde journalisten in Downing Street houden inmiddels de vele territoriumgevechten tussen Larry en de departementskatten Palmerston en Gladstone bij.
Larry is al de veertiende Chief Mouser van Downing Street 10. Sommige katten waren gewoon huisdier van de premier, maar zijn voorgangers Wilberforce en Humphrey dienden ook jaren lang de Britse staat en werden eveneens immens populair. Britse premiers hebben echter zelf weleens een moeilijke verhouding met hun miauwende ambtenaren. David Cameron verdedigde zich bij zijn aftreden in het Lagerhuis tegen de verhalen dat hij Larry niet kon uitstaan. En toen Humphrey (nog in dienst genomen door Margaret Thatcher) in 1997 met ‘pensioen’ ging, gingen de geruchten dat dit kwam doordat Tony Blairs vrouw Cherie allergisch was voor katten.
De meest roemruchte Britse premier, Winston Churchill, was in elk geval een groot kattenliefhebber. Zijn kat Jock, rood met witte sokjes en bef, mocht zelfs aanschuiven bij het kabinetsberaad. Churchill liet in zijn testament opnemen dat er op zijn landgoed Chartwell altijd een rode kat met witte sokjes en bef zou moeten wonen. Dat is steeds weer een zoektocht, maar de traditie houdt stand. Op dit moment resideert Jock de Zesde op Chartwell.
Officiële titels
Sowieso hebben Britten de gewoonte om dieren officiële titels te geven. De Britse post was ongetwijfeld niet de enige van de posterijen in de wereld die katten in het depot hadden rondlopen om te voorkomen dat muizen aan de juten postzakken zouden knagen. Maar de Britse posterijen stelden in 1869 officieel drie katten aan, tegen een salaris van een shilling in de week. Kat Tibs, die in de jaren vijftig en zestig veertien jaar de post diende, was zelfs zo beroemd en geliefd dat er na zijn dood necrologieën van hem in serieuze kranten verschenen.
Het is niet vreemd dat in een land dat bol staat van de vreemde tradities en dat een groot liefhebber is van titels en aparte onderscheidingen ook een militaire medaille voor dappere dieren bestaat. Deze Dickin Medal werd in 1943 voor het eerst uitgereikt aan drie duiven die in dienst waren van de Royal Air Force, voor het overbrengen van belangrijke berichten. Tussen 1943 en 1949 hebben 32 duiven, 18 honden, 3 paarden en een scheepskat deze medaille gekregen. De dierenbeschermingsorganisatie PDSA begon na 2002 de medaille in ere te herstellen voor vooral honden die in Irak en Afghanistan dienden.
In Noorwegen gaan ze nog een stap verder. Dat legeronderdelen een dier als mascotte hebben is een vrij normaal fenomeen, maar de Noorse koninklijke garde heeft een koningspinguïn betiteld tot erekolonel: Nils Olav III. Dit gaat terug tot op het moment dat poolreiziger Amundsen de dierentuin van Edinburgh (Schotland) een pinguïn cadeau deed. Toen de koninklijke garde in 1972 een bezoek bracht aan deze dierentuin was een militair zo verzot op een pinguïn dat hij hem Nils Olav noemde en het dier de rang van korporaal kreeg. Elke keer als het regiment in Edinburgh komt, brengt het een bezoek aan ‘zijn’ officierspinguïn. Die inspecteert dan officieel de troepen en wordt steevast naar een hogere rang gepromoveerd. In 2005 werd Nils Olav II zelfs geridderd door de Noorse koning.
Stijve Nederlanders
Voor stijve Nederlandse politici is het niets om liefde voor dieren te uiten door ze ambten, titels of onderscheidingen te geven. Zo serieus als we zijn, hebben we wel vijf mensen in de Tweede Kamer zitten namens de Partij voor de Dieren, maar de dieren voor zichzelf laten spreken is er in Den Haag niet bij. In andere landen hebben dieren weleens meegedaan aan verkiezingen, al was dat meestal een grap van activisten om de gevestigde politiek belachelijk te maken.
Eén keer waren we in Nederland dicht bij de installatie van een heus politiek dier. Toenmalig CDA-Kamerlid Schinkelshoek waagde in 2007 een poging. Om de muizenplaag in het Kamergebouw te bedwingen –en de Partij voor de Dieren te plagen– stelde hij voor een Kamerkat aan te schaffen. Schinkelshoeks voorstel kon op weinig enthousiasme rekenen, met name omdat toenmalig Kamervoorzitter Verbeet allergisch is voor poezen. En zo is er nooit een Nederlandse Larry gekomen.