Tuchtzaak: Zorg aan stervenden gaat altijd voor
Tijdig de juiste prioriteiten stellen, is voor huisartsen essentieel; zeker in een tijd waarin de werkdruk toeneemt. Dus wat te doen wanneer de spreekkamer vol zit, het spreekuur uitloopt en een familie vraagt of de dokter meteen kan langsgaan bij een terminale patiënt in een zorgcentrum?
1. geschil
Huisartsen zijn niet 24 uur per dag in touw. Belangrijke patiëntgegevens moeten ze delen met de collega’s op de huisartsenposten die de avond- en nachtdiensten doen. En met de waarnemers die hun praktijk tijdelijk overnemen wanneer ze met vakantie zijn. Goede communicatieoverdracht is dan essentieel, zodat elke hulpvraag op de juiste waarde kan worden geschat.
Een hoogoplopend conflict tussen een waarnemer en een familie dat recent werd uitgevochten bij een van de tuchtcolleges draait om communicatie. Preciezer: om de vraag of de waarnemer tijdig zei en deed wat hij moest zeggen en doen.
In een zorgcentrum zit een familie rond het sterfbed van hun hoogbejaarde moeder. ’s Ochtends rond acht uur is er een bezoek van een arts van de huisartsenpost. De boodschap die hij achterlaat, is helder: continuïteit van zorgverlening is hier geboden. De vrouw moet nog „deze ochtend” worden gezien door haar eigen arts (lees: de waarnemer) om te bepalen hoe de al in gang gezette palliatieve zorg moet worden voortgezet.
Op dat moment begint in de kamer van het zorgcentrum het grote wachten. Waar blijft de waarnemer? De arts moet vanaf dat moment op twee borden schaken. Hij neemt zich voor bij de instelling langs te gaan zo gauw dat kan, maar werkt eerst de al ingeplande consulten af. Telefoontjes die intussen vanuit het zorgcentrum binnenkomen, handelt hij af via zijn assistente. Zij laat namens hem weten dat bij de hoogbejaarde vrouw in het tehuis een katheter mag worden geplaatst. Als de leidinggevende verpleegkundige aan het begin van de middag nogmaals laat weten dat de patiënte nu echt moet worden gezien is de boodschap nog altijd dezelfde: hij komt eraan.
Uiteindelijk is het rond halfvier ’s middags als de arts de kamer binnenstapt.
In die ruimte hangt inmiddels een grimmige sfeer. Zo’n vijftien familieleden hebben zich verzameld rond het bed om bij hun moeder, zus en schoonzus te waken. Ze zijn razend op de arts vanwege diens verlate komst en peperen hem dat stevig in. Zo stevig dat hij zijn onderzoek niet kan afmaken, naar het kantoor van de leidinggevende gaat en uiteindelijk onder politiebegeleiding het gebouw verlaat.
Vlug wisselt hij nog wat gegevens met een verpleegkundige om even later per fax een overdracht naar de huisartsenpost te regelen. De daar dienstdoende arts continueert het morfinebeleid. Twee ochtenden later overlijdt de vrouw. De familie blijft achter; rouwend, maar vooral zwaar ontstemd.
2. standpunten
Hoeveel mogelijkheden om de bij de familie ontstane onrust te voorkomen liet de arts onbenut? Allereerst had hij volgens de tuchtraad contact moeten opnemen met het zorgcentrum nadat hij het bericht van de huisartsenpost had gezien. De expliciete toevoeging „nog deze ochtend” had hem op zijn minst nieuwsgierig moeten maken naar de reden van de haast.
Het rechtstreekse telefoontje van de leidinggevende verpleegkundige was het tweede signaal dat hem had moeten manen tot spoed, staat in de uitspraak. De medicatie die ’s ochtends voor het laatst was toegediend, raakte uitgewerkt en het was tijd voor vervolgoverleg.
En in plaats van ’s middags rond halfvier meteen naar binnen te stormen, had de arts beter eerst langs kunnen gaan bij de verpleegkundige, vindt de tuchtraad. Zij had kunnen waarschuwen dat vijftien familieleden zich inmiddels zaten te verbijten rond het bed.
De arts benadrukt dat hij telefonisch steeds goed bereikbaar was, maar met de kritiek van de tuchtraad is hij het verder eens.
3. oordeel
Van een afstandje bekeken dreigt de tuchtrechtelijke discussie over deze arts te eindigen in een herhaling van zetten. Was het glas nu halfleeg of halfvol? Oftewel: Was hier toch geen sprake van overmacht? En was telefonische bereikbaarheid hier niet genoeg?
De tuchtraad is echter glashelder: deze patiënte bleef onnodig te lang verstoken van goede zorg. Eerst doordat de arts te laat op pad ging, vervolgens doordat hij mede door eigen toedoen zijn onderzoek voortijdig moest afbreken en de patiënte weer aangewezen raakte op de huisartsenpost.
Expliciet stelt het tuchtcollege dat het verzuim van de arts niet alleen bestond uit het in de kou laten staan van de patiënte. Onderdeel daarvan was ook dat de familie het „zonder verzorging en begeleiding door een arts” moest stellen. De arts wordt berispt. Zo komen uit deze droevige zaak twee kraakheldere normen te voorschijn. Eén: de zorg aan stervenden gaat altijd voor. En twee: deze zorg omvat ook die voor familieleden.