Uit, door en tot God
Efeze 1:5a
„Die ons tevoren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus in Zichzelf.”
Opdat de apostel ons met meer zekerheid zou overtuigen omtrent de verkiezing van God en ook dat alles daarvan afhankelijk is, voegt hij eraan toe dat God de heiligen tevoren heeft bestemd en voorbeschikt opdat Hij hen tot Zijn kinderen zou aannemen. En daarom: wat voor val zou er kunnen plaatsvinden die zo zwaar zou zijn dat zij hen tot verworpenen zou maken, hen die God, Die van geen verandering weet, van eeuwigheid tevoren ten leven heeft bestemd en tot de erfenis van de zaligheid?
Maar de orde moet men in aanmerking nemen. De eerste plaats komt toe aan Gods verkiezing; vervolgens de aanneming tot kinderen, die elders ook wel roeping wordt genoemd, namelijk wanneer de Heere hen begiftigt met Zijn Geest, tot Zich trekt en degenen die Hij van eeuwigheid daartoe bestemd heeft, met Zijn kennis begiftigt.
In de derde plaats volgt dan de heiligheid van het leven en de betrachting van de liefdeplicht, waaruit de goede werken voortkomen. Wanneer de mensen die zien, verheerlijken zij de hemelse Vader, door Wiens weldaad deze zich openbaren. Zo vloeit als vierde bij de heiligen uit de gerechtigheid voort de eer van God, waarmee de gunst van God hen siert.
Maar dit uitnemend geluk kan tot geen enkele andere oorzaak herleid worden dan tot de goedgunstigheid van Gods wil en tot de verdienste van Jezus Christus.
Martin Bucer, predikant te Straatsburg
(”De brief van Paulus aan Efeze”, 1527)