Kerkhistorie met een knipoog: Over valse honden en een bange rover
Er zijn verschillende predikanten die dierenliefhebber zijn of waren. Ds. P. Zandt hield bijvoorbeeld van katten. De vrijgemaakt gereformeerde ds. J. Holtland werd bij zijn afscheid in Zeewolde jaren geleden uitgeleide gedaan door hem op een boerenwagen in vogelkooi door het dorp te rijden: hij was vogelliefhebber. Ds. J. J. C. Trillaard was –evenals Vitalis uit Hector Malots ”Alleen op de wereld”– verzot op een aapje, dat hij ook als huisdier hield.
De Duitse prediker Johann Christoph Blumhardt was doodsbang voor honden, terwijl de Engelse predikant Jack Russell een verwoed hondenliefhebber was – hij fokte het gelijknamige hondenras.
Jaren geleden publiceerde uitgeverij J. P. van den Tol een klein bundeltje gedichten. Daarin had ene J. J. Berends allerlei verhalen op rijm gezet. Een ervan was getiteld ”De dominee en zijn afgod”. Het ging over een arme predikant in het noorden van Engeland die onlangs een grote erfenis had ontvangen van een overleden bloedverwant. De predikant zat er nu warmpjes bij en dat raakte bekend bij de leider van een roversbende. Deze wilde de predikant bestelen. Hij deed zich voor als een vreemdeling die onderdak zocht vanwege het noodweer. Hij vond dat de predikant wel vreselijk eenzaam woonde. „Neen, o neen!” was het kalme antwoord, „God heeft ons nog steeds bewaakt/ Hij is de trouwe Wachter Isrels Die niet sluimert en niet slaapt/ Bovendien heb ’k een waakhond, groot van bouw en kwaad van aard/ die bij ’t minste onraad waarschuwt en wel twee man werpt ter aard.”
De predikant las voor het slapengaan uit de Bijbel en deed met dienstmaagd en vreemdeling een roerend gebed. Die nacht ging de rover het bed uit en vertrok met zijn paard en kornuiten die buiten op hem gewacht hadden. Op een nagelaten papier had hij geschreven: „Ik ben hoofdman ener bende rovers, die te stelen dacht/ wijl ik wist dat gij geërfd hadt, maar uw sterke God hield wacht!/ ’k Was voornemens u te doden bij de minste tegenstand/ dat ik dat toch niet gedurfd heb, schrijf ik toe aan ’s Heeren hand/ Toen ’k u gisteren hoorde bidden, vol vertrouwen, tot uw God/ durfde ik niet meer stelen, moorden en beslist was toen uw lot/ ’k Wil u ene raad nog geven: steun op uwe doghond niet/ ’k heb hem ginder opgehangen, bare dit u geen verdriet/ Steun alleen op God de Heere, Die alleen heeft u bewaard/ Had uw hond u moeten redden, ’t leven waar’ u niet gespaard.” Over onvriendelijke honden gesproken.
Ds. W. Chr. Hovius vertelde in het blad Oude Paden eens dat ds. R. Kok bij een boer op huisbezoek moest waar een kwaadaardige hond losliep. Ds. Kok, die doorgaans niet voor een kleintje vervaard was, had het niet op de grommende viervoeter. Tegen zijn ouderling zei hij: „Gaat u maar vast door het hek, u bent ouder.” Die ouderling zei: „Nee, gaat u maar voor, dominee. Ik heb het niet zo op honden.” „Ik ook niet”, reageerde ds. Kok. „Maar u hebt toch een groot geloof, dominee”, zei de ouderling. „Ja, maar dat weet die hond niet”, antwoordde de dominee.