Zendingsmiddag in Oldebroek: Eenvoudig dienstmeisje wordt zendelinge
In 2 Koningen 5 gaat het over een jong meisje uit Israël dat in een heidens land als Syrië een goed gerucht van de God van Israël geeft. Daaruit blijkt dat de Heere niet per se geleerde dienstknechten nodig heeft. Hij kan evengoed een klein meisje als zendelinge gebruiken.
Dit zei ds. A. F. R. van de Veen donderdagmiddag op een zendingsmiddag in Oldebroek, die door de plaatselijke vrije oud gereformeerde gemeente was georganiseerd. De predikant van de oud gereformeerde gemeente in Nederland te Utrecht wees erop dat het getuigenis van een jong Israëlitisch meisje door God gebruikt om de heidense Naäman de Syriër tot de erkenning van de God van Israël te brengen.
Ds. Van de Veen sprak naar aanleiding van 2 Koningen 5 achtereenvolgens over de hoogmoed van Naäman, Naäman’s reiniging en de ootmoed van Naäman de Syriër. Volgens de predikant was Naäman in zijn land een zeer geëerd en gevierd man. „Deze bejubeling wakkerde bij hem, zoals bij elk gevallen mens, de hoogmoed aan. De Heere weet echter wel hoe Hij een hoogmoedig mens aan de grond kan krijgen en houden. De melaatsheid maakte deze hooggeplaatste legerofficier hulpbehoevend. Op advies van zijn huisslavinnetje gaat hij naar Israël voor genezing. Maar als hij daar aankomt, stuit de opdracht van de profeet Elisa om zich zeven keer in de Jordaan onder te dompelen, hem tegen zijn hoogmoedige borst.”
De Utrechtse predikant paste de geschiedenis toe op zijn gehoor. „Naäman wilde, zoals wij allemaal, de weg der verlossing aan God voorschrijven. Deze hooggeplaatste militair moest, net als al Gods kinderen, leren dat God altijd een afsnijdende weg gaat, waarbij de zondaar alles moet verliezen. Zelfs met de verkregen belofte moet hij afsterven van alles wat hij meent te bezitten.”
Ds. Van de Veen wees tot slot in het derde punt op de grote verandering bij Naäman de Syriër, die als een „klein plantje” werd en als „zuigeling in de genade” naar zijn heidense vaderland terugkeerde.
Ds. J. van Rijswijk, predikant van de gereformeerde gemeente te Wijk en Aalburg, besloot de zendingsmiddag met een meditatie over Jeremia 13:11: „Want gelijk als een gordel kleeft aan de lenden van een man, alzo heb Ik het ganse huis Israëls en het ganse huis van Juda aan Mij doen kleven, spreekt de Heere, om Mij te zijn tot een volk en tot een naam en tot lof en heerlijkheid; maar zij hebben niet gehoord.”
Ds. Van Rijswijk legde uit dat de profeet Jeremia, door het zichtbaar dragen van een kostbare linnen gordel, het ontrouwe Israël duidelijk wilde maken dat het als Gods verbondsvolk grote voorrechten genoot. De gordel was in Bijbelse tijden een belangrijk kledingstuk en Jeremia wilde er de nauwe verbondenheid tussen God en Zijn volk mee uitbeelden. „Net als het volk Israël zijn degenen die op het kerkelijk erf zijn geboren ook bevoorrecht, omdat hun de woorden Gods zijn toevertrouwd”, aldus ds. Van Rijswijk. Hij verwees hierbij naar de uitleg van Matthew Henry en Johannes Calvijn. „De gevallen mens is onmachtig en onwillig om zijn Schepper te loven en daaruit blijkt smartelijk dat de zondaar niet meer aan het scheppingsdoel voldoet. God zond Zijn Zoon om er voor te zorgen dat de lof Gods kon klinken. Daarom is er verwachting voor het zendingswerk,” zo besloot de predikant zijn meditatie.
Ds. D. C. Flapper, predikant van de plaatselijke vrije oud gereformeerde gemeente, had de zendingsmiddag geopend met een meditatie over Psalm 87: 4 en 5, waar God Zelf heidense volken als de Egyptenaren (Rahab), de Filistijnen, Tyriërs en Moren binnen de Godsstad Jeruzalem doet geboren worden.