Wetenschap kan Schepper nooit klemzetten
Als God met Zijn gave van de wetenschap ons meer inzicht in Zijn scheppingswerk geeft, dan is het onze taak om naar Zijn stem te luisteren, ook als dat exegetische consequenties heeft, stelt Gert de Kruijf.
De openingstekst van de Bijbel („In den beginne schiep God de hemel en de aarde”) is direct een scharniertekst; je gelooft deze uitspraak, en leest uiteindelijk door tot Openbaring 22, of je gelooft dat deze uitspraak niet waar is. In beide gevallen is er sprake van een geloofsuitspraak. Het is uitgesloten het een of het ander te bewijzen; een schepsel kan zijn Schepper niet bewijzen. God heeft Zich echter aan Zijn schepsel geopenbaard.
De cultuuropdracht in Gen. 1:28 („…en vervult de aarde, en onderwerpt haar…”) leert ons dat de wetenschap ons door God is gegeven om Zijn scheppingswerk, dat nog altijd voortgaat, te onderzoeken. Daarmee wordt tegelijk de wetenschap haar plaats gewezen. Terwijl de confrontatie tussen geloof en wetenschap vaak een wedstrijd armpje drukken lijkt, laat God ons door de wetenschap juist de onvoorstelbare diepte en rijkdom van Zijn almacht zien. Jezus zegt ons God lief te hebben met ons hart, onze ziel en ons verstánd. Als God ons verstand heeft gegeven, mogen wij dat niet in een zweetdoek begraven.
Mijn ervaring van meer dan vijftig jaar, die in de jaren zestig begon op de hbs en met mijn farmaceutische opleiding aan de universiteit, is dat de wetenschap God nooit klem kan zetten. Keer op keer constateerde ik hoezeer de grootheid van God door wetenschappelijke ontdekkingen juist meer en meer openbaar kwam.
De toename van de kennis is overweldigend. Vooral de laatste decennia worden we overspoeld door een tsunami van ontdekkingen. Meer dan ooit geldt voor ons de vraag wat God ons hiermee wil zeggen. Dat geldt ook voor wat prof. G. van den Brink in zijn boek ”En de aarde bracht voort” bespreekt: de evolutie.
Nietigheid
De Bijbelschrijvers wisten van al deze ontdekkingen feitelijk niets. Voor hen was de aarde het centrum van het heelal. Wij (kunnen) weten dat wij onze rondjes draaien om een middelmatige ster (de zon) als een van de honderden miljarden sterren in honderden miljarden sterrenstelsels. De astronomie heeft hier onze nietigheid verpletterend aan het licht gebracht.
Als wij zien hoe de mens door God is gebouwd, kan dat ons slechts met verwondering vervullen. En zo zijn er talloze voorbeelden. Stuk voor stuk wonderen uit de hand van God, die wij met de door Hem gegeven natuurwetten mogen onderzoeken. Zo wil God ons Zijn almacht zo diep laten zien als wij aankunnen.
Dat is dan ook iets totaal anders dan het door dr. A. A. Teeuw aangehaalde wonder te Kana, waarbij Jezus water in wijn veranderde (RD 19-7). Muggenziften over de ouderdom van die wijn, zoals ook gebeurde op een EH-symposium in maart 2016, is zinloos. Vreemd trouwens om dat aspect wetenschappelijk te benaderen, terwijl dit wonder juist Gods natuurwetten te boven gaat.
Unieke relatie
Als God de Bijbelschrijvers met het wereldbeeld dat zij hadden, had laten opschrijven wat wij inmiddels weten, had niemand er toen ook maar iets van begrepen. Op dezelfde manier zouden ook wij, met onze kennis van de 21e eeuw, overweldigd worden door verwondering als God ons Zijn vólle scheppingswerk zou openbaren.
Goddank openbaart de Heere Zich op een wijze die ieder mens in zijn of haar eigen leefwereld kan begrijpen, om zo de ruimte te maken om Hem als zijn of haar Schepper en Verlosser te ontmoeten. God past Zich daarbij als het ware aan de bestaande visie aan. Als Hij die ruimte echter groter maakt, wordt vasthouden aan een achterhaald blikveld een kokervisie.
Daarom is er ten diepste geen enkele reden om bang te zijn voor wetenschappelijke ontdekkingen die aanleiding geven om evolutie te veronderstellen, die om een goed overzicht te hebben in een theorie is gegoten. Het lijkt goed denkbaar dat God, Die niet beperkt is door tijd en ruimte, ons door wetenschappelijk onderzoek wil tonen dat Hij Zijn scheppingswerk al miljarden jaren geleden begon en op Zijn wijze volvoerde. Daarbij is het goed om te bedenken dat wat wij ervaren als volstrekt willekeurige evolutie vanuit Gods handelen doelgericht scheppingswerk is. En hoe het ook gegaan mag zijn, God schiep de mens doelgericht om er een volkomen unieke relatie mee aan te gaan. Een relatie die de mens moedwillig heeft verbroken.
En ook hier geldt: als God deze scheppingsgang zo had laten opschrijven, zou niemand uit de Bijbelse tijd daar ook maar iets van hebben begrepen. In één ding was God ook in wat in Genesis is geschreven volkomen duidelijk: Hij schiep de hemel en de aarde.
Mijn ervaring, in de meer dan vijftig jaar dat ik mij als leek met deze materie bezighoud, is dat bangmakerij door te wijzen op het domino-effect (als je aan het scheppingsverhaal tornt, gaan alle geloofszekerheden onderuit) werkelijk nergens op slaat, als je gelooft dat God de Schepper van hemel en aarde is. Mijn ontzag voor de grootheid van God is juist enorm gegroeid door de ontdekkingen van de wetenschap.
Nu ik evolutie als onderdeel van het wetenschappelijk spectrum heb genoemd, wil ik nog iets zeggen over de gebruikelijke omschrijving door christenwetenschappers van het onderwerp van de studie van prof. Van den Brink, namelijk de term theïstisch evolutionisme.
Prof. Van den Brink gebruikt die term regelmatig, terwijl hij het evolutionisme terecht radicaal afwijst. In 2009 was hij een van de opstellers van de verklaring van gezamenlijk geloof in God als Schepper, de Creator.
Laten we daarom voortaan uitsluitend nog spreken over evolutionair creationisme. Daarmee krijgt God de eer die Hem toekomt, terwijl de manier waarop vanuit deze overtuiging op een open wijze wetenschap wordt bedreven voldoende duidelijk is.
Dienstbaar
Als God met Zijn gave van de wetenschap ons meer inzicht in Zijn scheppingswerk geeft, dan is het onze taak om naar Zijn stem te luisteren, ook als dat exegetische gevolgen heeft. Op die manier kan de wetenschap dienstbaar zijn aan Gods Woord, zonder dat er ook maar één dominosteentje omvalt. Als wij zo de wereld zien die God heeft voortgebracht, dan zingt onze ziel: „O Heer mijn God, hoe groot zijt Gij!”
De auteur is apotheker in Sleeuwijk.