Ons kiesstelsel kan nog beter
Sommige misverstanden zijn onuitroeibaar. Neem de klacht dat Nederlandse burgers weinig vertrouwen zouden hebben in onze democratie. Is dat dan een vergissing? Jazeker.
Het is de Amsterdamse hoogleraar Tom van der Meer die daar steeds op hamert. Toegegeven, burgers hebben weinig vertrouwen in partijen en in politici. Maar in onze democratische rechtsstaat en in het functioneren van ons systeem hebben zij véél vertrouwen, stelt hij.
Een van de verklaringen voor dat laatste is ons goede kiesstelsel. Dat zorgt ervoor dat de verschillende meningen en stromingen in ons land keurig en evenredig worden weerspiegeld in het parlement. Hier geen hoge kiesdrempel noch districtenstelsel waardoor een partij of kandidaat –denk aan Hillary Clinton in de VS– méér stemmen kan halen dan haar tegenstander en toch de verkiezingen kan verliezen. Nee, bij ons kan ook het kleine DENK vrij gemakkelijk in de Kamer komen. Zo krijgt maatschappelijk onbehagen snel een stem.
Toch is er ten aanzien van die evenredige vertegenwoordiging geen reden tot zelfgenoegzaamheid. Vooral niet nu de senaat deze week een einde maakte aan de mogelijkheid dat partijen bij verkiezingen lijstverbindingen aangaan. Want het schrappen van die optie schaadt de rechtvaardigheid van ons stelsel.
Jarenlang maakten lijstverbindingen het voor kleine partijen mogelijk iets makkelijker een restzetel te bemachtigen. Zonder lijstverbinding met de SGP zou de CU in 2012 een Kamerzetel minder hebben gehad. Zonder lijstverbinding met de CU zou de SGP in 1998 niet drie maar slechts twee zetels hebben gescoord.
Dat kleine partijen via deze route enkele zetels konden wegsnoepen bij de grote, viel alleszins te rechtvaardigen aangezien in ons kiesstelsel grote partijen toch al sterk bevoordeeld worden bij het verdelen van restzetels.
Hoe? Als het om de restzetelverdeling gaat, hanteert Nederland al sinds het Interbellum de zogeheten methode-D’Hondt. Die baseert zich op het idee van de grootste gemiddelden. Hoe dat werkt? Neem de laatste Kamerverkiezingen. De VVD behaalde 2.238.351 stemmen, goed voor 31,9 Kamerzetels. Volgens de methode-D’Hondt moet je dan eventjes net doen of de VVD 32 of 33 zetels heeft gehaald. Vervolgens deel je het getal van 2.238.351 door 32 (of door 33) en kijk je wat de uitkomst is. Is die hoger dan na eenzelfde exercitie bij andere partijen, dan is de betreffende restzetel voor de VVD.
Ingewikkeld, zegt u? Inderdaad! Dit leg je op een verjaardagsfeestje niet zomaar aan je buurman uit. Maar het voornaamste bezwaar tegen deze methode is dat zij grote partijen sterk bevoordeelt. Dit jaar bijvoorbeeld behaalde de VVD via dit systeem twéé restzetels, om dus uiteindelijk uit te komen niet op 31,9 maar op 33 Kamerzetels. 50PLUS daarentegen, met 327.131 stemmen goed voor 4,7 Kamerzetels, kreeg niet één restzetel toebedeeld, maar bleef steken op vier. Haar surplus van 22.933 stemmen vloeide weg naar… de grote partijen.
Raar toch? Om nog één extreem voorbeeld te noemen: in 1986 behaalde het CDA 54 Kamerzetels. Maar liefst drie daarvan waren restzetels. Twee ervan waren op geen enkele wijze te herleiden tot op het CDA uitgebrachte stemmen. En als in die tijd lijstverbindingen verboden waren geweest, zou het CDA nóg een restzetel hebben binnengeharkt.
Geen wonder dat met name bij kleine partijen onbehagen leeft over dit systeem. En geen wonder dat SGP-Kamerlid Bisschop al eens een visje heeft uitgeworpen bij zijn SP-collega Van Raak of zij samen niet het initiatief kunnen nemen om het systeem eerlijker te maken. Maar zoiets is gewoonlijk een taai en traag proces.
Sneller en kansrijker zou het zijn als de formerende partijen de koe bij de horens zouden vatten. Maar dan moeten ‘grote’ partijen zoals VVD, CDA en D66, die bij zo’n verandering geen belang hebben, over hun eigen schaduw heen springen. En dat verschijnsel is in Den Haag zeldzaam.