Verkeerde voorgangers
1 Timotheüs 4:16
„Heb acht op uzelf en op de leer en volhard daarin, want dat doende, zult gij en uzelf behouden en die u horen.”
Het zou Gods dienstknechten terecht mismoedig maken indien zij zich met Mozes niet vasthielden als ziende de Onzienlijke en indien zij niet een goed geweten in hun voordeel hadden. Maar zij weten, al is het dat het schijnt dat zij „tevergeefs arbeiden en hun kracht onnuttig doorbrengen, dat nochtans hun recht bij de Heere is en hun werkloon bij hun God” (Jesaja 49:4). Zij weten ook dat dit zelfs de ervaring van de allerijverigste dienaren van God geweest is. Het waren geen geringe personen, ook niet alleen staatkundigen, maar zelfs geestelijken en priesters, die de koning en de vorsten tegen Jeremia ophitsten. En wie betoonde zich de grootste vijand van de profeet Amos? Was het niet de priester Amazia?
Van wie heeft ook onze opperste Leraar de grootste smaad geleden? Was het niet van de Joodse geestelijkheid? Zochten zij niet allermeest Zijn woorden en werken verdacht te maken? Inderdaad zij juist. Zo heeft ook de apostel niet weinig geleden van leraars die met grote ijver zogenaamd Christus predikten (Filippenzen 1:15,16) maar die bevonden werden vleselijke mensen en dienaars van hun buik te zijn. Zij wilden zichzelf niet verloochenen en wilden ook het kruis van Christus niet op zich nemen, maar zij waren daarvan helaas vijanden. Zij stelden veel meer hun eer in hun schande (Filippenzen 3:18,19).
Abraham van de Velde,
predikant te Middelburg
(”Wonderen des Allerhoogsten”, 1669)