Dit is geen foto!
In de Rotterdamse Kunsthal hangt kunst die je bezighoudt. Je loopt naar voren, neemt weer afstand en vraagt je continue af: is dit geschilderd of kijk ik naar een foto?
Drie generaties Amerikaanse en Europese kunstenaars laten de geschiedenis van een fascinerende, figuratieve kunststroming zien, het hyperrealisme.
Meer dan zeventig werken van ruim dertig kunstenaars vertellen het verhaal van het hyperrealisme, dat zijn oorsprong heeft in de Amerikaanse jaren zestig. In die tijd is abstractie, met ruimte voor gevoel van de kunstenaar, de internationale kunstvorm.
De Franse kunstenaar Marcel Duchamp (1887-1968) uit zijn eerste kritiek op abstracte kunst: hij verheft een object, een urinoir, tot kunstwerk en signeert het. De popart volgt, met de Amerikanen Andy Warhol en Roy Lichtenstein als bekende voorbeelden. De consumentenmaatschappij, die na de Tweede Wereldoorlog een vlucht neemt, wordt dankbaar onderwerp voor creatief creëren.
Naschilderen
In de Verenigde Staten gaat een groep schilders aan de slag met foto’s. Lange tijd werd gedacht dat foto’s een objectief beeld gaven van de werkelijkheid, fotografie was het geloofwaardige medium voor massacommunicatie. Deze schilders wilden het tegendeel bewijzen. Door waar te nemen, te kijken, te fotograferen en de genomen foto’s te combineren tot een nieuw beeld, schilderden ze hun nieuwe, ‘objectieve’ werkelijkheid.
Eva van Diggelen, curator van de Kunsthal, licht toe: „Al eeuwenlang schilderen kunstenaars stillevens en landschappen na; fotorealisten doen dat ook, maar maken eerst foto’s vanuit verschillende hoeken en schilderen die vervolgens na. Ze vermaken de verschillende foto’s tot een nieuw beeld en schilderen dat na. Eigenlijk werken ze dus niet naar een driedimensionaal voorbeeld maar naar een tweedimensionaal beeld.”
Deze manier van werken zorgt ervoor dat veel schilderijen koud en afstandelijk overkomen. Scherpte en diepte zijn eruit gehaald, een bepaalde lichtinval ontbreekt. Van Diggelen: „Ze construeren dus eerst de hele voorstelling met foto’s en dat schilderden ze na, vaak met behulp van diaprojector of raster.”
Snoep
Van close-ups van autobumpers, spatborden en glanzend chroom tot kleurrijk kinderspeelgoed en snoep; het zijn onderwerpen die veelvuldig terugkomen in de tentoonstelling ”Hyperrealisme. 50 jaar schilderkunst”. De expositie opent met drie portretten van de Amerikaanse kunstenaar Chuck Close, van wie vorig jaar een zelfportret voor 2,5 miljoen dollar bij Christie’s werd afgeslagen.
Close maakt foto’s van zichzelf en van bekenden en zet die met behulp van een raster over van foto op doek. De gezichten, die je altijd recht aankijken, staan precies in het midden van het schilderij en elk portret is op dezelfde manier gekaderd. Zijn mensen hebben iets afstandelijks, elke vorm van emotie ontbreekt.
Heel anders werkt de Amerikaan Ralph Goings, die zijn camera gebruikt om momenten uit het Californische leven vast te leggen. Zijn schilderijen van grote auto’s zijn iconen geworden van het fotorealisme. Ze laten vrachtauto’s zien, pick-ups en mobile homes die geparkeerd staan voor restaurants en supermarkten. Fastfoodrestaurants en dat wat je er koopt, inclusief de Heinzketchupfles, komen regelmatig in zijn werk terug: ze zijn bij uitstek icoon van de Amerikaanse consumptiecultuur.
Autowrakken
Dat alleen Amerikanen het fotorealisme omarmden is niet waar. Van Diggelen: „Bij de eerste generatie kunstenaars zitten ook twee Europeanen: een Zwitser en een Brit. Die laatste, John Salt, woonde wel in New York, maar de Zwitser Frans Gertsch woonde in zijn eigen land. Beiden schilderden anders dan de Amerikanen.”
Aan hun werk valt een afwijkende, Europese manier van naar dingen kijken en onderwerpen kiezen af te lezen. Zo maakt Salt met behulp van talloze fijne sjablonen en een verfpistool grote reproducties van foto’s van autowrakken en hun interieurs.
Van Gertsch is een indrukwekkend, 2,5 meter breed doek te zien met daarop de jonge, beroemde kunstcriticus Harald Szeemann, die glimlachend kijkt naar een fles whisky op een volle keukentafel. Ook onder de nieuwste generatie kunstenaars is een niet-Amerikaan –een Nederlander– populair met zijn hyperrealisme: Tjalf Sparnaay. Met zijn veel te grote spiegelei wil hij „iemand imponeren met iets wat hij al kent”, zoals hij zelf in een documentaire toelicht. „Ik wil de werkelijkheid schilderen, maar dan op een andere manier.”
Twee films, met interviews met kunstenaars en kenners, geven gevoel aan de koude kunst. Jammer dat ze op veel te klein scherm getoond worden en moeten concurreren met het daglicht van opzij.
Moment
De vraag die natuurlijk opkomt: is fotorealisme wel kunst? Is het perfect reproduceren van foto’s in acryl en olieverf niet enkel een knap kunstje kopieerwerk? Op kunstacademies werd hyperrealisme lange tijd verfoeid. Het werd beschouwd als anti-intellectueel, conservatief en reactionair.
Na een halve eeuw fotorealisme en drie generaties fotorealisten gaat dat niet (meer) op. „Fotorealisten hebben verder gekeken dan de fotografie”, zegt curator Van Diggelen. „Ze hadden door dat fotografie niet objectief is, het is enkel het vastleggen van een moment.” Fotorealisten zijn in staat dat moment nog mooier en beter te maken dan het al is.
”Hyperrealisme. 50 jaar schilderkunst” is t/m 4 juni te zien in de Kunsthal Rotterdam. kunsthal.nl