Stoffels: Geloof in wonderen niet aan confessie gebonden
Het wondergeloof is bij de huidige jongeren niet aan een bepaalde confessie gebonden: het komt onder alle gezindten voor, volgens prof. dr. H. C. Stoffels. Hij hield vrijdagmiddag zijn oratie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Daarmee aanvaardde hij officieel zijn ambt als hoogleraar godsdienstsociologie aan de VU. Zijn rede ging over de positie van wonderen in de postmoderne samenleving.
„Kerken en religieuze stromingen die het wonder radicaal ontkennen, zullen het nog behoorlijk lastig krijgen”, concludeerde de nieuwe hoogleraar. „In de postmoderne samenleving moet het rationeel-sceptische wereldbeeld, waarin voor wonderen geen plek is, meer dan voorheen concurreren met andere wereldbeelden. Daarin bestaat openheid voor een ingrijpen vanuit een transcendente werkelijkheid.”
Stoffels heeft zich de vraag gesteld of wondergeloof typisch iets is van lager opgeleiden en de lagere inkomensgroepen. En geloven vrouwen eerder in wonderen dan mannen? Komen wonderen meer voor onder rooms-katholieken dan onder protestanten, en vaker op het platteland dan in de stad? Intuïtief zijn we geneigd ja te zeggen op deze vragen, zei Stoffels vrijdagmiddag. Maar uit zijn onderzoek blijkt van de vragen slechts één positief beantwoord kan worden, en dat is dat er meer vrouwen (45 procent) dan mannen (34 procent) in wonderen geloven. Opleiding en inkomen maken nauwelijks verschil: van mensen met alleen lagere school gelooft 38 procent en van universitair geschoolden 36 procent in het bestaan van wonderen. Tussen rijk en arm of stad en platteland bestaat geen verschil. En, merkwaardigerwijs geloven meer protestanten (67 procent) dan rooms-katholieken (55 procent) in wonderen.
Bij regelmatige kerkgangers -eens per week of vaker- is het wondergeloof sterk aanwezig, aldus Stoffels. Van deze groep zegt 85 procent in wonderen te geloven. Bij degenen die zeggen niet tot een kerk te behoren, ligt dit percentage op 23 procent.
Bij de jeugd trekken deze percentages veel meer op elkaar aan. Stoffels verwees in zijn oratie naar een recent onderzoek, uitgevoerd door de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Aan Nederlandse jongeren tussen de 15 en 24 jaar werd de uitspraak voorgelegd: „Sommige mensen kunnen wonderen verrichten.” Met deze stelling stemde 47 procent van de jongeren in.
Stoffels noemde het zeer opmerkelijk dat de verschillen tussen kerkelijke en niet-kerkelijke jongeren op dit punt betrekkelijk gering zijn. Want van de onkerkelijke jongeren gelooft 45 procent dat sommige mensen wonderen kunnen verrichten; bij de kerkelijke jongeren ligt dit percentage op 51 procent. „De verschillen tussen katholieke en protestantse jongeren of tussen hervormde en gereformeerde jongeren zijn gering. In allerlei levensbeschouwelijke groeperingen is het steeds de helft of bijna de helft die erin gelooft. Het wondergeloof is bij de huidige jongeren dus niet aan een bepaalde confessie gebonden: het komt onder alle gezindten voor.”
Stoffels kondigde tijdens zijn oratie aan ”wonderzoek” te gaan doen. Hij wil de komende tijd nagaan wat mensen zich voorstellen bij religieuze wonderen, welke betekenis ze eraan hechten, of ze zelf wel eens wonderen hebben meegemaakt en welke rol wonderen spelen in hun geloofsleven. Daarbij wil hij zich zowel binnen als buiten de kerkelijke grenzen begeven. Want wonderen zijn niet voorbehouden aan kerkelijk gelovigen, meent de godsdienstsocioloog. „Er bestaat ook wondergeloof los van kerk, synagoge, tempel of moskee.”