Achtergelaten voetstappen
Titel:
”Rode Letters”
Auteur: Lies Land
Uitgeverij: Vision, Groningen, 2004
ISBN 90 75613 27
Pagina’s: 192
Prijs: € 9,95. Welk mens zou er onbewogen onder blijven als hij zes maanden lang onder erbarmelijke omstandigheden door de Duitsers opgesloten zou worden? Welke vrouw zou niet treuren na de plotselinge dood van haar geliefde man? En welke moeder zou koelbloedig blijven als haar dochter suïcide pleegt? Lies Land niet. Ze treurde, maar werd bevrijd. En ze maakt er geen geheim van Wie haar bevrijder is.
Het autobiografische werk ”Rode Letters”, dat in deze bevrijdingsweek verscheen, is het verhaal van een vrouw die jong, als meisje nog, haast vanzelfsprekend het verzetswerk inrolde. De 19-jarige Lies Boissevain werd in 1943 secretaresse van kolonel Koot, die in de oorlogsjaren de afzonderlijke verzetscellen organiseerde tot de Binnenlandse Strijdkrachten (BS). Tot ze gesnapt werd en in de Scheveningse gevangenis de bevrijding afwachtte.
Van die periode doet ze nu, meer dan zestig jaar later, verslag. En de rest van haar veelbewogen leven neemt ze er maar meteen bij. „Want als ik nu terugkijk zie ik hoe God de stormen in mijn leven heeft gemaakt tot een zacht suizen”, zegt de nu bijna tachtigjarige Lies Land-Boissevain. In haar Bilthovense appartement -met het Reformatorisch Dagblad in de krantenbak en het tijdschrift Opwekking op tafel- geeft de opvallend kwieke bejaarde dame tekst en uitleg. „Mijn motivatie om dit boek te schrijven ligt in een Engels gedichtje dat ik ooit gezien heb: „May the footprints that they leave bring them to believe” - Mogen de voetstappen die ze achterlaten hen tot geloof brengen.”
Het is het geloof in Jezus Christus als de enige Rots dat haar overeind hield. Een geloof dat voor Lies Land pas in haar latere leven werkelijkheid is geworden, zoals ze zelf zegt. In haar jeugd in Amsterdam werd ze in de Bijbel onderwezen door haar moeder. Ze kende de verhalen, maar was er niet diepgaand mee bezig en vroeg aan haar moeder of ze niet meer naar zondagsschool hoefde. Die stemde toe, „want”, zo sprak ze, „er zijn twee dingen die je een kind niet kunt opdringen: het ene is godsdienst en het andere is bruine bonen” (blz. 14).
Hand- en spandiensten
Toen in 1940 de oorlog uitbrak, bracht dat voor de 15-jarige Lies geen enorme veranderingen met zich mee. Al snel kwam het gewone leven weer op gang en fietste Lies weer iedere dag naar het Amsterdams Lyceum - precies zoals in de maanden voor die vreselijke meidagen. Het gezin van de Amsterdamse wethouder Boissevain kon betrekkelijk rustig verder gaan met het dagelijks levenspatroon.
In 1942 deed Lies eindexamen voor de hbs. Doorstuderen was lastig: de bezetter had de universiteiten gesloten. Een oudere zus, Roos, was intussen in aanraking gekomen met het verzet. Overigens gebeurde dat pas nadat zij een ernstig gesprek daarover met haar vader had gevoerd: omdat deze als wethouder een publieke functie had, leek het hem verstandiger zich niet in te laten met verzetsactiviteiten. Toen hij echter van Roos begreep dat haar motieven zuiver waren, legde hij haar geen strobreed in de weg. En zo verging het ook Lies. Eerst verrichte ze wat hand- en spandiensten, maar van het een kwam het ander.
In Amsterdam werd het centraal kantoor van de Binnenlandse Strijdkrachten gevestigd, na aandringen vanuit Engeland. De geallieerden eisten één aanspreekpunt voor het hele Nederlandse verzet, dat tot dan toe erg versnipperd was. Kolonel Koot nam de organisatie op zich. Hij was „een kleine, Indische man om te zien”, zegt Land. „Je zou niet gauw op het idee komen dat hij juist tot over zijn oren in het verzet zat.”
De gezusters Boissevain werden secretaresse op het centraal kantoor van de BS. Totdat Lies op een dag in december 1944 bij een controle opgepakt werd op het Museumplein. Omdat ze een afschrift van een telegram naar Engeland bij zich droeg, werd ze naar de Amsterdamse vrouwengevangenis gestuurd, samen met haar moeder en twee zussen die thuis waren opgepakt. In de cel sloeg de angst toe, vooral vanwege de verhoren. „De angst was zo groot, dat het als een baksteen onder in mijn maag leek te liggen. Ik ging er mee naar bed en stond er de volgende morgen weer mee op. Angst!” (blz. 35)
In die periode maakte de jonge Lies een bijzondere ervaring mee. Ze hoorde de woorden die Jezus tegen Zijn discipelen sprak, dat ze niet bezorgd hoefden te zijn over wat ze zeggen moesten, maar dat hun dan de woorden gegeven zouden worden. Het gaf Lies veel rust tijdens de verhoren.
Oranjehotel
Niet veel later werden de gezinsleden overgebracht naar de gevangenis in Scheveningen, die bekend stond als Oranjehotel. Veel Nederlanders die vanwege verzetsactiviteiten waren opgepakt, werden naar Scheveningen overgebracht. Ook daar maakte Lies een bijzondere uitredding mee. Op de dag dat zij en haar familie doorgestuurd zouden worden naar Westerbork, werd het spoor gebombardeerd. Na uren wachten werden de gevangenen weer teruggestuurd naar hun cellen. „Het is een vreemd idee dat ik mijn leven in zekere zin te danken heb aan een bombardement”, zegt Land nu.
De bevrijding van de Oranjeklanten verliep niet volgens het boekje. Geen stoere Canadezen stormden op 5 mei de gevangenis binnen, slechts het gerucht dat in heel Den Haag de Nederlandse driekleur wapperde drong door de dikke gevangenismuren. Een dag later, op 6 mei, haalden de Duitse bewaaksters Lies en haar familie uit de cel. Vrij! Op weg naar de uitgang werd de familie nog steeds „aangeblaft”, zegt Land. „Die Duitsers stonden nog net zo vervelend te snauwen als altijd. Wel kreeg ik mijn horloge terug. De administratie van de Duitsers werkte toch!”
Kort na de oorlog ontmoette Lies Boissevain haar toekomstige man, Arnoud Land. Hij woonde voor de oorlog in Venezuela en had zich aangemeld voor het Nederlandse leger toen de oorlog kwam. Na de bevrijding werkte hij bij de staf in Apeldoorn, onder leiding van prins Bernhard. Deze zorgde ervoor dat het stel snel kon trouwen, waarna de meest hectische tijd aanbrak voor Lies Land. Uit het huwelijk werden vijf kinderen geboren, van wie twee dochters te maken kregen met ernstige psychische problemen. Bovendien overleed Lies’ man op jonge leeftijd aan hartklachten.
Pas daarna -rond 1974- is het geloof echt gaan leven voor Lies, zegt ze anno 2004. „Ik heb toen pas geleerd Wie de Persoon van Jezus Christus is. Hij werd een dagelijkse realiteit voor me.”
Charismatisch
Land gaf invulling aan die nieuwe werkelijkheid door zich in te zetten voor de charismatische organisatie Women’s Aglow Fellowship, een van oorsprong Amerikaanse vereniging van christelijke vrouwen. Het werk voor de organisatie hielp haar door een moeilijke tijd heen, toen zowel dochter Wilma als dochter Mollie met chronische psychische problemen kampten. Wilma maakte uiteindelijk een einde aan haar leven. „Het was alsof twee hamers een roffel op mijn hart sloegen, zo intens was de pijn.”
Ook de overgebleven kinderen van Land zijn niet allemaal gelovig. Het geeft een extra dimensie aan de motivatie van Land om haar boek te schrijven: „Mogen de voetstappen die ze achterlaten hen tot geloof brengen.”
Na een lange periode zonder enige kerkelijke binding en een min of meer sluimerend geloof sloot ze zich, „na mijn bekering in 1974”, aan bij een Volle Evangelie Gemeente. In haar boek ”Rode Letters” blijkt de charismatische toonzetting nu en dan duidelijk.
Toch hoeft een bevindelijk gereformeerde lezer er vanwege dat aspect niet direct afstand van te nemen. Als rode draad door het boek van mevrouw Land -„’t Is alleen genade hoor, dat zeggen wij ook”- loopt het belang van de persoonlijke geloofsbeoefening. En, belangrijker nog, de voortdurende heenwijzing naar Jezus Christus als enige Middelaar ontbreekt niet. „Ik heb geleerd dat je daar het echte geloof aan kunt herkennen”, zegt ze zelf. „Als het naar onszelf wijst en niet iedere keer weer God de eer geeft, dan klopt het niet.”
Soms zijn de uitlatingen van de schrijfster over haar geloofsbeleving storend. Waar de charismatisch-evangelische zuil die van de bevindelijk gereformeerden soms bijna raakt als het over persoonlijke geloofsbevinding gaat, geldt dat beslist niet voor de manier van spreken over God. Mevrouw Land mag een „orthodoxe evangelische” zijn, ”Rode Letters” kent het typisch evangelische trekje om alledaags te spreken over God, wat al gauw als oneerbiedig overkomt. Dat blijkt bijvoorbeeld in de uitspraak „Jezus Christus is wel volmaakt, maar ja, zijn grondpersoneel…” (blz. 191) of wanneer Land zich een geestelijke dochter noemt van Anne van der Bijl, de grondlegger van de organisatie Open Doors. „Alleen is Anne jonger dan ik. Nou ja, bij God is alles mogelijk” (blz. 88). Ook het hele relaas over het werk dat Land verzette voor de Women’s Aglow Fellowship zal voor sommige lezers een brug te ver zijn.
Losse flodders
Behalve deze inhoudelijke kritiek vallen er ook wel wat kanttekeningen te plaatsen bij de manier waarop Land haar leven beschrijft. Soms komt het geheel nogal ongeordend over, met allerlei losse flodders. Dat valt Land, die haar hele levensverhaal intikte op de computer van een vriendin, misschien niet zo zeer te verwijten, maar ze had er goed aan gedaan om met name de hoeveelheid namen wat in te perken. De lezer raakt het spoor soms gauw bijster. Zijn Rita en Annemie nu nichten of collega’s? En wie is Rika dan, die zo lekker boerenkool kon klaarmaken? Of is dat dezelfde als Rita? Het valt niet uit te sluiten, want de schoonheidsfoutjes in het boek zijn legio. Dat de uitgever haast had om het boek nog juist voor de herdenkingsdagen uit te brengen is begrijpelijk, maar het rechtvaardigt de tikfouten niet. Verschillende woorden die aan elkaar horen worden los geschreven, er is sprake van „manlijke gevangenen” (blz. 41) en hier en daar valt zelfs een heuse d/t-fout te ontwaren - bijvoorbeeld als dochter Wilma „zich van het leven heeft berooft” (blz. 146).
Toch blijft het verhaal van Land lezenswaardig. Het is zonder meer het verhaal van een ’gewone’ vrouw, zoals ze zichzelf omschrijft. Een gewone vrouw die de Duitse bezetter van dichtbij meemaakte, een gewone vrouw die bovendien man en kind verliest. Daardoor is ”Rode Letters” vooral een diepmenselijk verhaal. Land slaagt er door dit onopgesmukte relaas in om de werkelijkheid van toen écht dichtbij te brengen - iets dat meer begaafde auteurs niet altijd lukt.
Door het persoonlijke, niet-geromantiseerde karakter van ”Rode Letters” komt niet alleen de oorlog voor de lezer even dichtbij, maar ook de prijs van de vrijheid. Dat is een vrijheid die nu vaak anders ingevuld wordt, vindt de auteur zelf. „Nu betekent vrijheid dat je alles doet wat je zelf wilt. Nee, bij vrijheid hoort ook verantwoordelijkheid.”
Land zou het jammer vinden als de traditionele 4- en 5-meivieringen teloorgaan, maar ze is ook nuchter. „Het moet wel leven onder het volk, anders kun je beter stoppen.” Hoe ze persoonlijk tegen de vieringen aankijkt, verwoordde ze eerder in een gedichtenbundel. „In mijn tuin is alles roerloos, stil./ Geen blaadje ritselt/ en geen vogel wiekt voorbij./ Alsof de aarde zeggen wil:/ wij treuren zij aan zij./ En in die stilte zeg ik allen dank,/ die zich vrijwillig gaven in de strijd./ Een paar minuten eerbetoon/ zij hun jaarlijks toegewijd.”
De gebeurtenissen van 59 jaar geleden staan de schrijfster nog helder voor de geest. Ze staat op, loopt naar een kast en komt even later terug met een herinneringskruis dat veel verzetsmensen na de oorlog ontvingen. ”De tyranny verdryven, 1940-1945”, staat erop. „Dit zijn de enige dagen in het jaar dat ik het kruis draag. Er hoort ook nog een grotere versie bij, voor galagelegenheden, maar die heb ik nog nooit gebruikt.” Met een lach: „Ik ben maar een gewoon vrouwtje.” Maar dat wisten we al. Juist daarom is ”Rode Letters” gewoon bijzonder.