Ds. Philips Pietersz van Hueren doopte een ”indiaen” op zee
Het is 16 april 1616. In zijn woonplaats ’t Woudt overlijdt ds. Philips Pietersz van Hueren. Bij zijn dood is hij van alle Nederlandse dominees stellig de meest bereisde.
Tevens is hij de eerste die aan ”heydenen” de doop bedient als een betuiging en verzegeling van de afwassing der zonden door Jezus Christus.
Philips Pietersz wordt genoemd in de acta van de classis Amsterdam van 4 september 1600. Op die vergadering verschijnt hij om zich te verantwoorden: als krankenbezoeker op een Oost-Indiëvaarder heeft hij de doop bediend, en dat „sonder wettelyck daertoe geautoriseert te sijn.” Gelukkig zal Petrus Plancius, de bekende Amsterdamse predikant-cartograaf, met hem spreken.
Journael
De man is dus krankenbezoeker. Op advies van Plancius heeft de Amsterdamse kerkenraad besloten om geestelijke verzorgers met de schepen mee te sturen. De kandidaten die zijn aangewezen laten het echter afweten; omdat de schepen op punt staan af te reizen, nemen de reders zelf twee mannen in dienst. Een van hen is de in Delft geboren Pietersz; hij vertrekt in maart 1598.
Er is een verslag van deze tocht uitgegeven onder de titel ”Journael oft Dagh-register”. Dergelijke journalen worden in de zeventiende eeuw graag gelezen. Ze maken indruk op lezers vanwege al de moeilijkheden die overwonnen moeten worden: onderlinge ruzies, depressiviteit, honger en dorst, vitaminegebrek dat scheurbuik veroorzaakt en de dood tot gevolg kan hebben en gevaar om te verdrinken. Maar in het ”Journael” ook: grote vreugde bij de ontdekking van een onbewoond eiland. Naar prins Maurits wordt het Mauritius genoemd. En zo heet het nog.
De zeelieden kunnen daar eindelijk hun hart ophalen aan vers water, aan de vogels die heel makkelijk te vangen zijn. Ze verwonderen zich over wat ze aantreffen: reuzenschildpadden, vogels zo groot als een zwaan. De laatste kunnen niet vliegen, zien er plomp uit en smaken niet. ”Walghvogels” worden ze genoemd; dodo’s heten ze tegenwoordig.
Kleurling
Onder de zeelieden is een kleurling. Gevangengenomen op een vorige reis met het doel om hem te ruilen voor een dier. Maar zijn eigen volk vindt hem nog geen schaap waard en hij wordt op het schip meegenomen. Laurens van Madagascar noemen ze hem.
Hij wordt zeeman, moet werken, de godsdienstoefeningen bijwonen. Het is deze ”heyden” op wie het woord van Philips Pietersz indruk maakt. Door de „onderwysinge” blijkt hij „in sijn harte geslagen” en er komt een „verbeteringe sijns levens.” In het ”Journael” staat: „Een Indiaen… heeft daer het Christen gheloove aenghenomen.” Op 27 september 1598 laat hij zich dopen.
Eersteling
Laurens is een eersteling, de eerste inboorling voor zover bekend, die door een protestantse Nederlander wordt gedoopt. En daarmee verdwijnt hij tegelijk ook uit de geschiedenis. Maar is wat we weten niet voldoende? Hij: Laurens de ”heyden”, door de inheemse bevolking nog geen schaap waard geacht, gered door het Lam.
In het ”Journael” staat een afbeelding van de kerkdienst op Mauritius. Philips Pietersz is de voorganger, mannen luisteren. Behalve reuzenschildpadden is er een gebrekkig getekende dodo op te zien. Dit is de eerst bekende tekening van deze inmiddels lang uitgestorven vogel.
Instructie
Na Mauritius vaart het schip verder naar Sint Helena en Ascension, en op 31 mei 1600 meert het in de thuishaven aan. En daar roept de classis Amsterdam Philips Pietersz ter verantwoording. Zeker, hij heeft gedoopt, maar hij belijdt er geen schuld over. Plancius heeft hem aangehoord en blijkbaar goed begrepen. Daar lijkt het tenminste op, want de classis creëert een nieuw ambt, dat van ”vermaner” en die mag –merkwaardig eigenlijk, want zo worden de twee sacramenten van elkaar gescheiden– op reis wel de doop maar niet het avondmaal bedienen.
Een instructie met een taakomschrijving wordt hem meegegeven waarin staat wat hij al deed: Gods Woord lezen, gezonde, zieke en stervende opvarenden bijstaan, gebeden uitspreken, onderwijzen in de leer en na onderzoek de doop bedienen. Zo, achteraf volledig in het gelijk gesteld en doordrongen van een sterk roepingsbesef, gaat Pietersz opnieuw op reis. Naar Bantam. Weer twee jaar weg. Zijn laatste, zware tocht overzee.
Dominee
Als hij terug is –hij heet dan Philips Pietersz van Hueren– neemt hij in 1605 een beroep aan als predikant naar de gemeente Lexmond. Drie jaar lang preekt hij daar in de hervormde kruiskerk. Ook treedt hij er in het huwelijk met Anna van der Burch. In 1608 vertrekt hij naar ’t Woudt. Hier blijkt nog dat Van Hueren zich op een van zijn reizen ontfermd heeft over een inlands jongetje.
Op 5 oktober 1609 verzoekt hij de classis Delft om aan dit, „zijn knechtken, zynde uyt Oost-Indiën medegebracht”, het „sacrament des doopsels” te mogen bedienen. Het kind is inmiddels „twaelff jaren” oud en het heeft „den Catechismus opgeseyt.” Daarnaast geeft de jongen blijk van „merckelijke teeckenen van godsalicheyt.” Het verzoek wordt ingewilligd. In de kleine kerk van ’t Woudt wordt een tweede inlander onder de bediening van Philips Pietersz van Hueren toegebracht.
Het is 16 april 1616 als de voormalige krankenbezoeker overlijdt.
Dit is het eerste deel in een drieluik over Nederlandse predikanten overzee. Over twee weken deel 2.