Column: Achter de einder ligt het eeuwige paradijs
Vakantie; we hebben een huisje gehuurd in Hooghalen, in Drenthe. Het huisje staat aan een klein stilstaand watertje met lelies en lisdodden. Twee keer heb ik hier een ijsvogeltje gezien. Je kunt vanuit ons huisje zo de hei op lopen. De dopheide staat in bloei; de struikheide begint hier en daar te bloeien. Een kudde Schotse hooglanders graast rustig langs het pad waarop ik loop. Midden op dit heideveld staat een bankje. Dit bankje is mijn denkplek. Ik ga er vaak even zitten. Het is hier een en al vrede en stilte. Bijna een paradijs.
Bijna. Want achter de horizon, nog geen 1,5 kilometer verderop, is voormalig kamp Westerbork. We zijn er geweest. Dit kamp was een plaats der duisternis, een hel op aarde.
We bezoeken het museum, waar je een beeld krijgt van de geschiedenis van dit voormalige kamp. Het meest treffen mij de gesproken verhalen die daar tot een gedachtenis bewaard worden. Een perronbeambte die op station Hooghalen briefjes van Joden op de post deed. Indrukwekkend zijn ook de woordeloze verhalen die de achtergebleven spullen vertellen: een sinterklaasgedichtje van een Joods jongetje dat aan sint om een cadeau vraagt, en een koffertje met een paar tollen erin dat van een zigeunermeisje is geweest.
Daarna gaan we met de bus naar het voormalige kampterrein. Centrum van het voormalige kamp is de groteske villa van kampcommandant Gemmeker. In de villa gaf hij zijn feesten met ”Wein, Weib und Gesang” en rookte hij samen met Ferdinand aus der Fünten genoeglijk zijn sigaren. Na elk transport van Joden of zigeuners naar Auschwitz was er ’s avonds een door Gemmeker verordende cabaretvoorstelling, zodat de achterblijvers wat konden worden afgeleid van alle wanhoop, en ook de heren nazi’s zich wat konden verpozen (al mochten ze dan niet lachen, want lachen om een Joodse grap was ongepast).
Na de oorlog is Gemmeker tot tien jaar cel veroordeeld omdat zijn regime „relatief mild” was en vanwege zijn verweer ”ich habe es nicht gewusst”, dat hij met succes wist vol te houden. Gemmeker kwam na vijf jaar vrij wegens goed gedrag. De rest van zijn leven runde hij op succesvolle wijze een sigarenwinkel in Duitsland. Het is meerdere keren gebeurd dat kampoverlevenden die een doosje sigaren wilden kopen zijn winkel binnenliepen en oog in oog stonden met hun toenmalige kampkommandant.
We lopen verder en krijgen de verhalen te horen van wat er zich allemaal afspeelde in de barakken, het ziekenhuis, het schooltje en de latrines en op de appelplaats. In gedachten hoor ik op de appelplaats de namen van mensen wier boeken ik las –Anne Frank, Etty Hillesum, Friedrich Weinreb en vele anderen–, maar letterlijk hoor ik hier de namen van de namelozen die hier middels een filmband worden voorgelezen. Terwijl die namen nog naklinken in mijn ziel, komen we bij de gedachtenisplaats, waar 102.000 rode stenen staan. Op sommige van die stenen liggen kiezelsteentjes die daar zijn neergelegd door Joodse bezoekers van het kamp. Vaak bidden zij hier in een hoekje het kaddisjgebed, aldus de gids.
We eindigen bij het gedachtenismonument: een spoorbaan met verbogen rails. Alles is hier symboliek: de witte steentjes tussen de rails verwijzen naar de gedeporteerde Joden, zigeuners en verzetsstrijders, de grijze steentjes buiten de rails staan voor de veelal toekijkende of meewerkende Nederlanders, en de rails die omhoogbuigen en eindigen in de lucht, vormen de schreeuw ten hemel van het ”waarom”.
Stil keren we terug naar de bus. De chauffeur brengt ons weer naar het museum, waarna we naar ons vakantiehuisje terugkeren. Vandaar ga ik naar mijn denkplek op de hei.
Daar zit ik nu. In dit ene stukje Drenthe waar paradijs en hel bijeenkomen. De titel van een boek van Alice Herz-Sommer drukt deze tegenstelling wondermooi uit: ”Ein Garten Eden inmitten der Hölle” (”Een hof van Eden midden in de hel”). Herz-Sommer overleefde kamp Theresienstadt dankzij het feit dat ze een begaafd pianiste was en de Duitsers haar spel graag wilden horen. Voor haar was de muziek van Chopin, Schumann en Bach die zij spelen mocht, „een hof van Eden midden in de hel.”
Ik kan dit alles maar niet klein krijgen. Waarom heeft de mens, die een paradijs ontving om er in vrede te wonen en God lief te hebben, deze hel op aarde gewild? En het gaat maar door: Nice, Würzburg, München en wat er allemaal nog meer gaat komen.
Maar achter de einder ligt Gods eeuwige paradijs.
Dr. Ewald Mackay is historicus en filosoof. Hij is werkzaam als docent geschiedenis, cuma en filosofie aan Driestar hogeschool te Gouda. Reageren? rubriekforum@refdag.nl