Column: Meneer wilde naar huis, want zondag zou het avondmaal gevierd worden
In 2001 deed ik tijdens mijn studie met drie andere studenten een leeropdracht. We brachten voor het vak ”veranderen en vernieuwen” in kaart hoe de ouderenzorg in Rotterdam-Noord verbeterd werd.
Een van de organisaties die meededen, was Humanitas. We bezochten verpleeghuis Acropolis in Schiebroek. Onder leiding van Hans Becker werd daar aan een ”ja-cultuur” gewerkt. Dat betekent ja zeggen tegen mevrouw Tekkel, die tachtig jaar een hond heeft gehad en haar beestje graag meeneemt naar het verpleeghuis. Of tegen meneer De Jonge, die gewend is om rond vijf uur ’s middags een borreltje te drinken.
Veel van de directies van andere instellingen die we interviewden, waren kritisch over deze benadering. Niet te managen, niet efficiënt, te weinig praktijkgericht. Wij jonge studenten hadden echter het gevoel dat Becker weliswaar een beetje radicaal was, maar de spijker wel op de kop sloeg.
Vandaag zijn we vijftien jaar verder. Becker is met pensioen en Humanitas staat volop in de negatieve belangstelling. Financieel loopt het stroef. En Humanitas prijkt op de onlangs door de inspectie gepresenteerde lijst van slecht presterende verpleeghuizen. Hadden de critici gelijk en waren wij studenten te idealistisch?
De afgelopen jaren ging er bij Humanitas veel aandacht naar geluk en welzijn, maar bleek men het minder nauw te nemen met de medische en paramedische kwaliteit, zoals het correct verstrekken van medicijnen. De complexe zorgbehoefte van de patiënt is enorm en Humanitas (en tien andere verpleeghuizen) zijn daar volgens de inspectie onvoldoende voor toegerust. Een van de oplossingen is meer hogeropgeleide medewerkers, zo gaf de huidige Humanitasdirecteur, Gijsbert van Herk, vorige week aan in Nieuwsuur.
Toch vraag ik me af of de spa niet dieper de grond in moet. Het is natuurlijk uitstekend dat de kwaliteit wordt gemeten. En dat goed opgeleide medewerkers op de correcte manier medicatie verstrekken. Maar de kernvraag is welke indicatoren werkelijk belangrijk zijn.
Ervoor zorgen dat mevrouw Tekkel haar hond kan houden, zal de inspectie worst zijn, maar draagt waarschijnlijk meer bij aan de kwaliteit van haar laatste levensdagen dan nooit een pilletje vergeten. Of, zoals Becker het onlangs in het tijdschrift Zorgvisie zei: „Alsof geluk afhankelijk is van of er wel een thermometer in de ijskast ligt, of dat er een papiertje op het toilet hangt waarop staat hoe vaak er is schoongemaakt.”
In een samenleving waar het publieke systeem voor je zorgt, moet veel verantwoording worden afgelegd. Hier in Singapore is dit veel minder een issue.
Ik denk aan meneer Tan. Hij heeft multisysteematrofie (MSA), een progressieve neurologische aandoening met grote gevolgen voor evenwicht en bewegen. Zijn broer, een taxichauffeur, is bij hem ingetrokken en organiseert zijn taxidiensten zo veel mogelijk om het mantelzorgen heen.
Medisch gezien kan een taxichauffeur uiteraard niet de kwaliteit van een verpleegkundige bieden. Maar naast zijn auto heeft hij nog een kenmerk dat hem meerwaarde geeft: hij kent zijn broer van haver tot gort. Het grootste deel van de zorg is immers niet medisch-technisch, maar coördinerend van aard. Het belangrijkste is dat hij er simpelweg voor zijn broer is. Eenzaamheid los je niet op met een hbo-verpleegkundige.
Probleem in Singapore is natuurlijk dat meneer Tan zich een geweldige last voor zijn broer voelt. En dat er een groot risico is dat die door de combinatie van mantelzorg en werk een burn-out oploopt. En wie is er dan voor deze twee heren?
In hoeverre het verpleeghuis er is voor de cliënt, is lastig door de inspectie te meten. Maar het vormt wel de kern van een menswaardig bestaan. Ik denk aan de twee instellingen in de roman ”Winter in Gloster Huis” van Vonne van der Meer. De ene voldoet aan alle moderne eisen en zou nooit op de lijst van de inspectie verschijnen. Maar mensen komen er omdat ze dood willen. De andere instelling is illegaal. Maar hier vergeten mensen dat ze levensmoe waren. Niet door een uitstekend medicatiebeleid, maar door voorleesmevrouw Netty.
Gezondheidszorg kan veel betekenen voor mensen, maar we moeten ervoor oppassen om alles te medicaliseren. We moeten vaker een stapje terug doen en ja zeggen op wat echt belangrijk is voor mensen. Zeker aan het eind van het leven. Ik denk aan meneer Van Dijk. Zevenzestig jaar oud en maagkanker. De artsen wilden hem in het ziekenhuis houden. Maar hij wilde naar huis, want zondag zou in de kerk het heilig avondmaal gevierd worden. In een rolstoel is hij naar de kerk gebracht. De volgende morgen is hij overleden. Zijn laatste wens werd vervuld. Ondanks de dokter.
Dr. Dirk de Korne is als adjunct-directeur en universitair docent betrokken bij een academisch ziekenhuis in Singapore. Reageren? rubriekforum@refdag.nl