„De hel is geen randverschijnsel”
De hel is geen randverschijnsel. Doorslaggevend is dat Gods openbaring en Christus Zelf er heel veel over spreken. De hel is niet in kaart te brengen, letterlijk onvoorstelbaar; maar toch ook niet van de kaart te vegen.
Dit zei dr. J. Hoek dinsdag tijdens een conferentie van de Gereformeerde Theologische Studenten Vereniging (GTSV) ”Voetius”. De vereniging hield, tot en met vandaag, een driedaagse conferentie over het thema ”Hemel en Hel”.
Dinsdag waren twee lectoren uitgenodigd om het thema vanuit een systematisch theologisch perspectief te benaderen. Dr. Hoek, verbonden aan de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Bond in Ede, sprak als eerste. Hij constateerde dat de hel zowel in de theologie als in het besef van de gelovigen lijkt „afgeschaft” - gereformeerde kringen niet uitgezonderd. Volgens dr. Hoek bedient de Bijbel zich van beeldtaal en reportagetaal. Desondanks zijn deze beelden geen product van de menselijke geest.
Dr. Hoek had een aantal stellingen geformuleerd. De hel is niet door God geschapen, zei hij, maar als „haatruimte” door kwade engelen en mensen in existentie geroepen. De hel is niet in strijd met Gods liefde; maar een gevolg van een consequent afwijzen van Gods liefde die tot het uiterste ging. De leer van de alverzoening is wreed, omdat in het Laatste Oordeel geen „rechtzetting” plaatsheeft. God voor te stellen als „pijniger” is een karikatuur, omdat Hij het juist opneemt voor de gepijnigden.
Voorstellingen van de hel als plek van gruwelijke willekeur zijn onjuist, omdat de Bijbel spreekt over gradaties in de straf. Om deze reden kan Herman Bavinck zeggen: „Er zijn nog spranken van Gods barmhartigheid in de hel.”
Dr. Hoek bekende dat de tegenwerping die stelt dat het bestaan van de hel niet te verenigen is met Gods liefde, hem aanvechting bezorgt. Als het eeuwige Rijk van Gods liefde aanvangt, is dan de wetenschap dat er ergens een poel van vuur is, niet onverdraaglijk? Volgens dr. Hoek moeten we hier blijven staan, omdat de Schrift nergens grond geeft voor de gedachte dat die eeuwige wond als vlek weggewerkt zal worden.
Als coreferent trad op dr. R. H. Reeling Brouwer, docent dogma- en theologiegeschiedenis aan de Theologische Universiteit Kampen. Volgens dr. Reeling Brouwer is de „eerste daad van God” bepalend, namelijk de schepping van „hemel en aarde.” Uitdrukkelijk staat daar niet „hemel en hel.” Geloof in de Schepper betekent vasthouden aan de bewoonbaarheid van de aarde tegen al het zichtbare in. Bombardementen, verminkingen en vernietigingskampen tonen wel het onvermogen van Gods bondgenoot aan, maar desondanks is de scheppingsdaad onomkeerbaar. „Ik neig ertoe Auschwitz te zien als kosmische catastrofe, zoals de zondvloed. Zoiets als het dak van het hemelgewelf dat is gaan lekken waardoor de aarde verwerd tot een „tohoewabohoe” (woest en ledig) van vóór het begin. Een plaats van verschrikking, een soort dal van Hinnom, of noem het hel.”
Na deze inleiding lanceerde Reeling Brouwer twee stellingen. „Geloof in de hel”, stelde hij, „is onbestaanbaar met de aard van het geloof.” „Calvijn, zowel in de Institutie (1539) als in de Catechismus van Genève, vindt dat de hel niet in de geloofsbelijdenis thuishoort, omdat deze de gelovigen niet vertroost. Uit het slot van de eschatologische rede van de Mensenzoon (Matthéüs 25) blijkt dat het eeuwige vuur niet voor mensen, maar voor de duivelen en zijn engelen bereid is.”
Met een parafrase op Karl Barths zondeleer legde de lector zijn tweede stelling („Wij staan oog in oog met een onbestaanbare realiteit die de schepping perverteert”) uit. „Hoogmoed was vooral de zonde van de moderniteit.”
De linkse wereld, waartoe Reeling Brouwer zichzelf rekent, met zijn maakbaarheidprogramma’s, creëerde een hel voor tallozen. „De vrome christelijke orthodoxie schaarde zich meestal aan de zijde waar de verheffing van het vernederde mensenkind werd geblokkeerd. Wat rest ons? Geen theorie van dubbele predestinatie en eeuwige straf. Alleen een ’open einde’. Erbarm U onzer. Een gebed met de Klaagliederen „dat de Heere ons niet in eeuwigheid zal verstoten.”