Scherven wijzen uit: veel Joden in OT konden lezen en schrijven
TEL AVIV. In de nadagen van het koninkrijk van Juda konden meer mensen lezen en schrijven dan doorgaans wordt aangenomen. Tot die conclusie kwamen onderzoekers van de universiteit van Tel Aviv deze week. Ze vermoeden ook dat de eerste oudtestamentische geschriften eerder tot stand kwamen dan veel wetenschappers denken.
Zestien stukjes tekst op kleitabletten of potscherven, sommige maar enkele centimeters groot, waren de schat waarmee de negen onderzoekers aan de slag gingen. De inscripties zijn al langer geleden gevonden, maar nog nooit werden ze geanalyseerd vanuit de vraag wie de auteurs van de teksten zijn.
De negen deskundigen vergeleken met behulp van digitale beeldtechnieken de handschriften op de scherven. Daaruit concluderen ze dat er ten minste zes verschillende auteurs aan het werk zijn geweest.
De stukken aardewerk waarop de teksten staan, zijn afkomstig uit Tel Arad, bij Beersheba. Op die plaats was een nederzetting, bestaande uit een hooggelegen fort en een lager gelegen dorp. Vanaf 1962 werden er enkele jaren opgravingen verricht. In totaal werden daarbij zo’n 200 scherven met inscripties gevonden. Iets minder dan de helft daarvan bevatten Hebreeuwse teksten uit de tijd van de koningen van Israël en Juda.
De zestien onderzochte scherven komen uit het archief van Eljasib, de zoon van Esjahu, een van de commandanten van het fort in de tijd van koning Zedekia, de laatste koning van Juda. Sommige bevatten een overzicht van de voedselvoorraden of boodschappenlijstjes. Zo is er een scherf waarop te lezen is dat Eljasib bij Cypriotische handelaren wijn en meel bestelt. Een ander bevat instructies van Eljasib aan een zekere Elisa, die versterkingen moet laten aanrukken voor de strijd tegen de Edomieten.
Aanknopingspunten
De teksten bieden wetenschappers aanknopingspunten voor het onderzoek naar de totstandkoming van het Oude Testament. Wat ze aantonen is niet alleen dat er diverse auteurs waren, maar ook dat hun opleidingsniveau verschilde. De inscriptie waarin wordt opgedragen om versterkingen te laten aanrukken, is afkomstig van een hoge officier, terwijl het boodschappenlijstje door de kwartiermeerster moet zijn geschreven.
Hoe komen de onderzoekers er nu bij dat een vrij grote groep mensen destijds kon lezen en schrijven? Prof. Israel Finkelstein van de universiteit van Tel Aviv: „Tel Arad lag afgelegen. Er was slechts een klein garnizoen gelegerd. De onderzochte geschriften dateren uit een relatief korte periode. Dat wijst erop dat er binnen de Judese overheid een hoge alfabetiseringsgraad was.”
Prof. Eliezer Piasetzky van dezelfde universiteit stelt dat uit andere bronnen bekend is dat er in de tijd van Zedekia een onderwijsstelsel in Juda was. „Mensen die konden lezen en schrijven vond je op alle niveaus van de samenleving, zowel onder ambtenaren en militairen als onder priesters. Lezen en schrijven bleef niet beperkt tot een kleine elite.”
Ouder
Sommige wetenschappers gaan ervan uit dat in de tijd van het Oude Testament de meeste historische boeken en de boeken van de profeten zijn geschreven vanaf 700 voor Christus. Rond 586 voor Christus werd het volk van Juda weggevoerd en Jeruzalem verwoest. De discussie tussen wetenschappers gaat erover hoeveel van de Bijbelboeken in de relatief korte periode tussen die jaartallen kunnen zijn samengesteld. Volgens Finkelstein is het aannemelijk dat het opleidingsniveau van de Joden hoog lag, niet alleen kort voor de wegvoering van het volk, maar ook al enkele eeuwen daarvoor. Hij denkt daarom dat vroege historische en profetenboeken zeker een eeuw eerder, dus rond 800 voor Christus, zijn opgesteld.
„Het is nu onze taak om de gegevens uit Tel Arad te extrapoleren naar een veel groter gebied”, aldus Finkelstein. „Op basis van wat we weten over Tel Arad en andere forten en administratieve centra in Juda, vermoeden we dat in een koninkrijk met zo’n 100.000 inwoners ten minste vele honderden mensen konden lezen en schrijven.”
Na de val van het koninkrijk van Juda werden er eeuwenlang weinig Hebreeuwse teksten meer vastgelegd, aldus Finkelstein. Pas rond 200 voor Christus was er in het toenmalige Israël weer sprake van een behoorlijke alfabetiseringsgraad.