„U dan, die gelooft, is Hij dierbaar.”

Aan ’s Vaders rechterhand verheven, met een heirleger van engelen omgeven, zien de gelovigen Jezus daarboven hun belangen behartigen. Daar is Hij heen gegaan, om hen een plaats te bereiden en Zijn verlosten uit allerlei talen en volken te vergaderen. Daar is Hij verheerlijkt, om Zijn Geest tot bekering uit te storten en wederhorigen bij God te doen wonen. Jezus is voor de gelovigen dierbaar in hetgeen Hij ook vanuit Zijn hemelse woning in hen heeft gewerkt. Eertijds kenden zij Zijn dierbaarheid niet. Als zij weleens van Hem hadden horen spreken, dan waren het slechts klanken, die zij niet verstonden. Helaas, hun verstand was verduisterd, en daarom waren zij blind voor het licht dat de wereld verlichtte. Maar Jezus was het Die hun zielsogen wilde openen, Die hen door Zijn almachtige kracht uit de slavernij der zonde en des satans verloste, de banden der ongerechtigheid verbrak en hen als met koorden der liefde tot Zich trok. Toen zij nog niet naar Hem vroegen en in hun bloed als vertreden lagen, was Hij het Die hen voorbijging, Zijn vleugelen van genade over hen uitspreidde en tot hun hart kwam spreken.

Adrianus van Herwaarden,
predikant te Opheusden

(”Door de bliksem getroffen”, 1855)