Referendum Oekraïne holt democratie uit
Het Oekraïnereferendum is oneerlijk van opzet en destructief voor de democratie, stelt Jan Dirk Snel.
Het referendum waarmee de Nederlandse overheid de kiesgerechtigde burger op 6 april lastigvalt, gaat in werkelijkheid over twee dingen. Ten eerste natuurlijk over de vraag die voorgelegd wordt, of men „voor of tegen de wet tot goedkeuring van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne” is. Maar ten tweede ook over de vraag of we als burgers zo’n raadgevend correctief referendum überhaupt wensen. Beide vragen zijn onontkoombaar met elkaar verweven.
Het gaat hier om een typisch staaltje destructieve democratie. Bij democratie hoort dat het parlement gekozen wordt door het gehele volwassen deel van de bevolking. Hét uitgangspunt van democratie is dus selectie.
Dat het referendumidee op gespannen voet staat met de democratische gedachte, is direct duidelijk. Het essentiële element van de selectie ontbreekt immers. Het referendum is dan ook een geliefd instrument van heersers of regeringen die de volksvertegenwoordiging willen passeren.
Toch valt er in uitzonderlijke gevallen wellicht iets voor te zeggen. Bijvoorbeeld als een natie echt voor een tweesprong staat: die kant op of die? In zo’n geval kiest men uit twee gelijkwaardige, positieve opties.
Ook komt het voor dat een regering bij een bijzonder zware beslissing de actieve steun van de bevolking wil verwerven. Toen de Franse president Charles de Gaulle in 1961 tot de conclusie kwam dat Algerije onafhankelijkheid verlenen onontkoombaar was, zocht hij de instemming van de kiezers. Ook bij het Griekse referendum vorig jaar wist de regering de bevolking achter zich te krijgen.
Complexe tekst
Op 6 april gaat het echter om iets heel anders. Het referendum is raadgevend, zodat regering en volksvertegenwoordiging er niet aan gebonden zijn. Dat is op zich een goede zaak. Kamerleden die nu reeds aankondigen de uitslag te zullen volgen, minachten welbewust de grondwettelijke opdracht ”zonder last” te stemmen.
Maar het gaat ook om een correctief referendum. En dat is een slechte zaak. Een dergelijk referendum is naar zijn aard negatief. Niet de keuze vóór iets staat centraal, maar het boerkoekoekse ”teugen”. En in dit geval valt dat wel bijzonder op.
Het gaat om een verdrag waar 28 EU-landen en Oekraïne en 29 parlementen, vaak over meerdere kamers verdeeld, al mee ingestemd hebben. In het algemeen met overgrote meerderheid of zelfs unaniem. Het gaat bovendien om een complexe tekst waarover vele jaren is onderhandeld.
Voor en tegen zijn in dit geval geen gelijkwaardige opties, en het zou misleidend zijn om te doen alsof dat wel het geval is. Wie vertrouwen heeft in democratie en deskundigheid, kan zonder nadere lectuur gerust voor stemmen. Alleen wie tegen is, behoeft een grondige rechtvaardiging.
Twee weekenden
Maar de verantwoordelijke kiezer dient natuurlijk altijd te weten waar het over gaat. De referendumvraag gaat over een goedkeuringswetje van twee bladzijden, doch verwijst ook naar de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne, en die telt in het Tractatenblad 323 bladzijden. Men had van de overheid mogen verwachten dat ze deze twee teksten uit eigen beweging aan iedere kiesgerechtigde had toegestuurd. Dat had ook in de wet horen te staan.
Uiteraard mogen we aannemen dat de 427.939 burgers die de referendumaanvraag van een geldige handtekening voorzagen, stuk voor stuk een volle week hebben uitgetrokken om de tekst van bijna 100.000 woorden grondig te bestuderen. Het moet om de bloem der natie gaan.
Het is echter nog maar de vraag of de overheid zoiets werkelijk van alle bijna 13 miljoenen kiesgerechtigden mag verlangen. Het is wel van groot belang dat alle burgers concreet kunnen zien waar het over gaat. Zodat ze weten dat ze eigenlijk twee volle weekenden voor studie zouden moeten uittrekken. Vertellen dat de teksten ook wel ergens op internet staan of vanaf 9 maart kosteloos op het gemeentehuis verkrijgbaar zijn, is onvoldoende.
De opzet van het referendum bevoordeelt bovendien de tegenstanders. Als 16 procent van het electoraat tegenstemt, kunnen 15 procent voorstemmers de tegenstanders net over de vereiste opkomstdrempel van 30 procent helpen. Als 29 procent tegen is, bezorgen enkele voorstemmers hun al de overwinning.
Pas bij een –wel erg hoge– opkomst van meer dan 60 procent weten we a priori zeker dat kansen gelijkwaardig waren. Tegenstanders hebben er altijd belang bij te gaan stemmen, voorstanders alleen als de tegenstanders de drempel zelfstandig halen. Anders kan het effect van hun stem precies tegengesteld zijn aan wat ze beogen. Kortom, de wet werkt asymmetrisch en is oneerlijk. Zo’n destructief, op wantrouwen gebaseerd referendum draagt alleen maar bij aan uitholling van ons bestel.
Er is dan ook alle reden om uit protest niet te gaan stemmen. Een andere mogelijkheid is er niet. Ook blanco stemmen en zelfs ongeldige stemmen tellen mee voor de opkomst. Niet gaan stemmen is een democratische plicht. Tegelijk zou vertrouwen in de democratie paradoxaal genoeg wel tot een voorstem moeten leiden.
De conclusie lijkt me duidelijk. Ga in principe niet stemmen. Wacht in ieder geval tot acht uur, een uur voor sluitingstijd van de stembureaus. Mocht op dat moment blijken dat de 30 procent (waarschijnlijk) gehaald is, ga dan alsnog.
De auteur is historicus en blogt op (jandirksnel.wordpress.com#jandirksnel.wordpress.com}.