Kees Fenslezing: Kerkgebouw belangrijkste Europese monument
AMSTERDAM. Geen enkel monument in de West-Europese cultuur is zo bestendig en zo vol betekenis als het kerkgebouw, vindt prof. S. de Blaauw, die woensdag de tweede Kees Fenslezing hield.
De lezing, een hommage aan de bekende rooms-katholieke essayist Kees Fens (1929-2008), had dit jaar als titel ”De versteende droom: over de blijvende noodzaak van het kerkgebouw”. Kerkgebouwen zijn „de eeuwenlange expressie van het geloof”, aldus De Blaauw, hoogleraar vroegchristelijke kunst en architectuur aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
Het kerkgebouw weerspiegelt de verhoudingen tussen kerk en samenleving. Maar het is ook „de ontmoetingsplek van levenden en doden, een exercitieterrein voor menselijke creativiteit en ambitie, en daarom –vanwege de lange levensduur– een reservoir van herinnering”, betoogde de Nijmeegse kunsthistoricus in cultureel centrum De Rode Hoed, gevestigd in de voormalige remonstrantse kerk aan de Amsterdamse Keizersgracht.
De Blaauw schetste verschillende etappes uit de geschiedenis van de kerkbouw. De functie van het kerkgebouw als publiek godshuis begint als de Romeinse keizer Constantijn zich bekeert tot tot het christendom. Er moeten dan ineens monumentale gebouwen ontworpen worden waarin de christelijke gemeente bijeen kan komen. Uit de wisselwerking tussen de eisen van vorm en functie komt de Romeinse kerkbasiliek tevoorschijn. Dit type kerkarchitectuur is eeuwenlang toonaangevend. Deze kerkgebouwen zijn een ongekende noviteit, omdat ze een combinatie zijn van tempel en liturgische ruimte voor een vierende gemeenschap, zo betoogde De Blaauw. De lengte-as van het gebouw ligt altijd in de richting oost-west. „Door de synthese tussen Grieks-Romeinse, Joodse en authentiek christelijke tradities, is een kerk een originele schepping, met verreikende consequenties.”
In de middeleeuwse kathedralen reikt de architectuur letterlijk en figuurlijk tot grote hoogten. „Kathedralen met die typische transparante skeletbouw dienden een sacraal doel: de maximalisering van licht en hoogte op te voeren tot onaardse proporties.”
Met de Reformatie krijgen duizenden kerken in Europa een andere religieuze identiteit. Als voorbeeld noemt De Blaauw de Amsterdamse parochiekerken, de Oude Kerk en de Nieuwe Kerk, die ingrijpend veranderen als Amsterdam de kant van de Reformatie kiest. Hij plaatst vraagtekens bij het „schijnbare gemak” waarmee grote groepen mensen op dat moment afstand nemen van de rooms-katholieke cultuur.
Na de gelijkberechtiging van de rooms-katholieken halverwege de negentiende eeuw is er een revival van het rooms-katholicisme in de bouwkunst. Rooms-katholieke architecten zoals Pierre Cuypers en Alfred Tepe bouwen in Amsterdam opvallende kerkgebouwen, die nu symbool staan voor de rooms-katholieke emancipatie. De Blaauw pleitte voor herwaardering van kerken: „Laat het kerkgebouw ook in zijn religieuze identiteit voortbestaan als onvervangbaar bestanddeel in onze cultuur.”