Toespraak van de Voorzitter van de Tweede Kamer
Toespraak bij de herdenking van Prinses Juliana door de Voorzitter van de Tweede Kamer, Frans W. Weisglas, op 24 maart 2004.
Aan Prinses Juliana zullen veel mensen altijd blijven denken als Koningin Juliana, ook al heeft zij bijna vijfentwintig jaar geleden afstand gedaan van de troon. Prinses Juliana is geboren in 1909, op 30 april, de dag waarop we nog steeds Koninginnedag vieren. Zij heeft enorme veranderingen in de wereld meegemaakt. Onder die veranderingen is zij steeds zichzelf gebleven. Een spontane, hartelijke persoonlijkheid met een grote menselijke en sociale belangstelling en betrokkenheid. Zij was bewogen en begaan.
Haar eerste openbare optreden was haar aanwezigheid als vierjarig kind bij de opening van het Vredespaleis in 1913. Dit was wellicht een voorteken van haar op vrede gerichte gezindheid. In 1916, bij een grote overstromingsramp die veel plaatsen rond de Zuiderzee trof, nam Koningin Wilhelmina haar zevenjarige dochter mee naar Monnikkendam. Velen kennen het beeld van bijna 40 jaar later in Zeeland: een typisch Nederlandse vrouw van de jaren vijftig, met kaplaarzen in het water.
De eerste politieke gebeurtenis waarin Prinses Juliana zelf, al was zij toen maar negen jaar oud, een zekere rol te spelen kreeg, was in november 1918 op het Malieveld, hier in Den Haag. Sommigen dachten toen dat een revolutie op komst was, maar daar manifesteerde zich een gehechtheid aan ons Koninklijk Huis op een manier die we ook zagen toen Koningin Wilhelmina na de oorlog in Nederland terugkeerde. De Koninklijke familie werd toegejuicht door een enorme menigte. Juliana wierp aarzelende kushandjes en werd omhoog getild door een officier uit het gevolg.
Hoewel Prinses Juliana slechts twee jaren in Leiden heeft gestudeerd en hoewel zij anders dan haar meeste vriendinnen moest wonen in een villa in Katwijk, is die periode van groot belang geweest voor haar verdere leven. Belangrijk waren de contacten met die vriendinnen. Typerend voor haar studententijd is de volgende strofe uit het jaarlied van de Vereniging van Vrouwelijke Studenten te Leiden dat Prinses Juliana, onder pseudoniem, schreef: „Als men dan na jaren weder tot de grote kille keert, bindt een band zo teder, jonge vrouwen zeer geleerd.”
Prinses Juliana maakte in Leiden kennis met inspirerende hoogleraren zoals Professor Huizinga en Professor Snouck Hurgronje en ook met enkele sociale denkers die later betekenis voor haar hielden zoals Willem Banning, Kees Boeke en Jan Tinbergen. Die Leidse periode droeg bij aan de ontwikkeling van haar grote sociale gevoel.
In 1934 overleed haar vader, Prins Hendrik. Zij volgde hem op als Voorzitter van het Nederlandse Rode Kruis, een functie die zij met veel toewijding vervulde en die haar het leed leerde kennen dat oorlogen veroorzaken.
De foto’s en de enkele filmbeelden die uit die tijd bewaard zijn, laten steeds een jonge vrouw zien, omringd door veelal oudere, statig geklede mannen, vaak in uniform met veel decoraties. Haar verloving op 8 september 1936 met Prins Bernhard werd gevolgd door een feestelijke bruiloft in januari 1937. Verlovingstijd en huwelijk brachten sociale contacten en mogelijkheden tot plezier die de jonge prinses nog niet had gekend. Zelf aan het stuur van de auto, naast haar man, een sigaret in het openbaar.
Met Kerstmis 1939 hield Prinses Juliana voor het eerst een toespraak. Een traditie die tot op de dag van vandaag wordt voortgezet. In die eerste rede, op een moment van grote oorlogsdreiging, is al de boodschap te vinden die Prinses Juliana zowel voor de politiek als voor het dagelijkse leven geldig achtte: optimisme en realisme. Zij noemt „het overweldigende van het Kerstevangelie dat God datgene brengt en doorzet waar mensen niet mee rekenen en dat er toch van vrede en blijdschap mag worden gesproken.”
In juni 1940 vindt de Prinses met haar twee dochters gastvrijheid in Canada. Bij haar aankomst houdt zij een toespraak: zij legt uit wie zij is, waarom haar moeder naar Londen heeft moeten gaan, en waarom haar man daar ook moest blijven. Zij wil niet worden beklaagd omdat ze trots is op het Nederlandse volk waartoe zij behoort „dat altijd zijn eigen leven heeft geleid, altijd het recht gehandhaafd heeft van het individu op zijn eigen vrijheid en de vrijheid van zijn geest” en zij eindigt: „Niet alleen uw leven en ons leven wordt bedreigd maar onze gewetensvrijheid. Overal waar de nazi’s overheersen gaan onze oude, democratische beginselen, gaat onze godsdienst verloren. Onder de tirannie van de nazi’s heeft het leven geen waarde meer.”
Tijdens de oorlogsjaren brengt Prinses Juliana een bezoek aan Suriname en aan de Antillen. Daar spreekt zij de Staten toe en verwijst zij naar de noodzaak van vernieuwing, als eenmaal de oorlog voorbij zou zijn. In Suriname zegt zij dat „haar generatie een van de grootste kansen is gegeven om te komen tot een algemeen bestel van vrijheid, rechtvaardigheid, maatschappelijke en militaire veiligheid.”
Op 4 september 1948 doet Koningin Wilhelmina in Amsterdam afstand van de troon, ten behoeve van haar dochter. De nieuwe, 39 jaar oude, Koningin, vraagt in haar toespraak tot de Verenigde Vergadering waarin zij werd ingehuldigd, „Wie ben ik, dat ik dit doen mag?” Op dit plechtige moment wilde zij ook „met nadruk vaststellen dat voor een Koningin haar taak als moeder even belangrijk is als voor iedere andere Nederlandse vrouw.”
Enkele maanden later bereikt de strijd in Indonesië een keerpunt, de tweede politionele actie. In haar Kerstboodschap roept de Koningin op om samen te denken aan hen die in dat verre, goede land aan het strijden zijn en zij voegt daar tegelijkertijd aan toe dat „onze gedachten ook uitgaan naar degenen die zij daarbij tegenover zich vinden.” Op 27 december 1949 plaatst de Koningin haar handtekening onder de acte van soevereiniteitsoverdracht en erkenning van de republiek Indonesië.
Dit is niet het moment om ons af te vragen of Koningin Juliana het binnen de eenheid van het regeringsbeleid vooral als haar plicht en roeping zag om op te komen voor andere oplossingen dan het gebruik van geweld. Uit haar redevoeringen waarvoor opeenvolgende kabinetten verantwoordelijkheid hebben gedragen, blijkt in ieder geval dat begrippen als vergelding, bestraffing, afschrikking haar niet veel zeiden. Bij haar eerste staatsbezoek, in 1950 aan Frankrijk, zei ze dat „de voorafgaande generaties hebben gefaald omdat zij niet definitief halt hebben gezegd tegen de machten der vernietiging.” In haar rede voor het Amerikaanse congres twee jaar later, pleitte zij „voor de belangen van de wereld als geheel, voor broederschap en coëxistentie van de gehele mensheid.”
Prinses Juliana is zelf steeds een voorbeeld geweest van de levenshouding waar zij anderen toe opriep. In de crisis die zich in 1956 voordeed in haar naaste omgeving en bij de problemen in 1964 en in de zeventiger jaren, was zij niet zozeer bezorgd over haar persoonlijke welzijn als wel over dat van haar gezin. Het was voor de politici van toen niet makkelijk om de goede houding te vinden in die situaties. Een moeder die bezorgd is over haar gezin, laat zich niet zonder meer inpassen in bestuurlijke oplossingen. Hoewel politici op die momenten soms gevaar voor de monarchie zagen opdoemen, kunnen we achteraf zeggen dat het persoonlijke element in onze staatsvorm een verrijking is gebleken. Al was het maar om ons ervan bewust te doen zijn dat politiek en bestuur nooit volstrekt logische rationele activiteiten kunnen zijn.
Prinses Juliana heeft als Koningin dertien kabinetsformaties meegemaakt. Zij is daarbij steeds met veel geduld en gevoel te werk gegaan. Wat voor haar moeilijk zal zijn geweest, was haar uiteindelijke onmacht tegenover ontwikkelingen in de wereld. In haar regeerperiode werden die gekenmerkt door de ’koude oorlog’. In haar kerstrede van 1956 - het jaar van de neergeslagen opstand in Hongarije - karakteriseerde zij zichzelf weer als iemand die „geheel in de lijn van mijn opvoeding en ambt en van mijn natuurlijke neiging wilde zoeken naar datgene wat allen bindt.”
De invloed van Prinses Juliana op politieke en maatschappelijke besluit- en meningsvorming was vooral een gevolg van de haast onweerstaanbare kracht van haar persoonlijkheid. Die kracht was, denk ik, zo groot omdat zij spontaan en menselijk was en niet berekenend.
Prinses Juliana had de, voor een publieke persoon ongebruikelijke, eigenschap dat zij een grote hekel had aan camera’s en die afkeer kon zij maar moeilijk verbergen. Zij had die eigenschap overigens gemeen met belangrijke politici uit de eerste tien jaren van haar regeerperiode, zoals Beel en Drees. Meer dan deze beide politici heeft zij echter in haar leven de rol van de pers zien veranderen en daarbij moeten aanvaarden hoe diep deze doordrong in de intimiteit van haar gezin.
Dit heeft echter tegelijk betekend dat veel Nederlanders in haar problemen hun eigen problemen konden herkennen. Er is wel eens opgemerkt dat Prinses Juliana uiterlijk en innerlijk veel gelijkenis vertoonde met veel Nederlandse vrouwen van haar generatie. Bij haar verjaardag in 1962 schreef mr. J.L. Heldring: „Deze vrouw wordt niet alleen als Koningin begrepen maar bijna als lid van ieder huisgezin” en soortgelijke woorden hebben we, de afgelopen dagen, meer dan 40 jaar later, opnieuw kunnen lezen en horen.
Het Nederlandse volk - en wij als vertegenwoordigers daarvan - mag het als een groot privilege zien en er dankbaar voor zijn dat het de bijzondere eigenschappen van hoofd en hart van Prinses Juliana zo lang heeft mogen ervaren.
Zij leeft in de harten van velen voort.
Wij wensen Prins Bernhard, de Koningin en de Prinsessen Irene, Margriet en Christina en hun familie toe dat zij steun mogen blijven vinden in de herinnering aan de lieve Prinses Juliana. Onze sterke Koningin.