Hoog tijd voor opbouwend debat over christelijk onderwijs
Het is betreurenswaardig dat reformatorische christenen na de scherpe conclusies van dr. Toes maar moeilijk in staat zijn om constructief na te denken over het wezen van het christelijk onderwijs, stelt D. H. Janse.
Dr. Toes heeft een heel proefschrift nodig om een antwoord te geven op de vraag waarom reformatorische scholen zo snel meegingen met de nu failliet verklaarde onderwijsvernieuwingen. Collega M. Sinke slaagt erin om de kern van het antwoord met drie woorden weer te geven. Hij gebruikt een slogan uit de voormalige DDR: ”Wir machen mit”.
Een gewaagde vergelijking. Bijbelgetrouwe christenen in Oost-Duitsland zagen met schrik hoe de staatskerk meewerkte met de communistische overheid aan de bouw van een socialistische heilstaat. De staatskerk rechtvaardige haar handelwijze door zich te beroepen op haar verantwoordelijkheid in deze wereld. Dat daardoor veel van haar eigen Bijbelse principes geen doorwerking meer vonden, werd geaccepteerd.
Falen
Goede leerkrachten zagen de afgelopen jaren met schrik hoe het management van reformatorische scholen loyaal meewerkte met de overheid aan de bouw van een pedagogisch ‘onderwijsparadijs’. De christelijke school zag zijn verantwoordelijkheid, heette het. Dat de schoolleiding daarbij heel wat waardevolle Bijbelse, pedagogische en didactische principes inleverde, werd diep vanbinnen wel gevoeld. Hier en daar werden de scherpe randjes van de nieuwe concepten afgeslepen. Het is maar goed dat veel van deze onderwijsvernieuwingen al snel werden losgelaten, en niet pas na decennia.
Dr. Toes stelt terecht de vraag of de coöperatieve reformatorische opstelling voorkomen had kunnen worden als er meer gewerkt zou zijn vanuit Bijbelse principes en pedagogische en didactische principes die door Gods Woord richting krijgen. Zou de rijkdom van de geschapen werkelijkheid dan op een betere manier in de lessen aan de orde zijn gekomen? Zou de leerling zijn verantwoordelijkheid daarvoor eerder kunnen en willen nemen? Zou God daardoor meer aan Zijn eer gekomen zijn?
Horizontaal
Op het symposium dat was gewijd aan het proefschrift werd duidelijk dat niemand een 1500 bladzijden tellend reformatorisch pedagogisch handboek als oplossing ziet. Wel wordt een aantal grondlijnen en basisuitgangspunten nodig geacht. Dat die er niet zijn, of dat ze als ze er wel zijn niet werken, werd duidelijk uit de discussie tijdens de avond. In mijn ogen bleef het een armoedig en horizontaal debat.
Het ondoordachte karakter van de discussie werd vooral veroorzaakt door de ‘subsubsubjectieve’ en haast naïeve bijdrage van prof. Van Lieburg. Hij gaf zijn lezing de titel ”Kerk veerde mee met vernieuwingen onderwijs”. Zonder veel commentaar wordt dat meebewegen door Van Lieburg als wenselijk en positief neergezet. Is dat terecht?
Immanuel Kant waarschuwde in zijn hoorcolleges pedagogiek: „Want de ervaring leert dat de vorsten in eerste instantie niet zozeer het hoogste goed in de wereld op het oog hebben, maar veeleer alleen het welzijn van hun staat, teneinde hun eigen doelstellingen te bereiken.” Hoe kan het dat Van Lieburg het meebewegen rechtvaardigt? Waarom gaat hij voorbij aan een kritische toetsing in het belang van het onderwijs, de leerling en de maatschappij?
Blikversmalling
Er valt dan ook het een en ander af te dingen op Van Lieburgs tendentieuze bijdrage. Is het niet te eenvoudig om je eigen gelijk te bewijzen met historische voorvallen uit willekeurige tijdperken met weglating van wat even niet uitkomt? Zijn de tijdvakken, de overheidsvoorschriften, de schoolinrichtingen en de mensen eigenlijk wel een-op-een te vergelijken? Leidde het meeveren in het verleden trouwens tot vruchtbare of onvruchtbare situaties? Het zijn allemaal vragen waar Van Lieburg aan voorbijgaat.
Het lijkt alsof de hoogleraar, van wie objectiviteit verwacht mag worden, lijdt aan een vorm van blikversmalling. Hij signaleert een tweestromenland. Bezorgd ziet hij overal om zich heen refo’s die zich aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid onttrekken. Zij zoeken hun heil op dogmatische en schismatieke eilandjes.
Tegelijkertijd ziet hij stoere refo’s die hun maatschappelijke verantwoordelijkheid juist pakken en daarmee in lijn staan met hun christelijke voorouders. Van Lieburg behoort tot de laatste groep. Het geeft hem blijkbaar het recht om niet goed naar de anderen te luisteren en badinerend te spreken over zijn vermeende tegenstander: de „hardcore refo.”
Door zijn polariserende inbreng draagt Van Lieburg sterk bij aan het feit dat goed nadenken over christelijk onderwijs maar niet wil lukken.
Verantwoordelijkheid
Wat is er nodig om als christelijke docenten de leerlingen tijdens de lessen mee te kunnen geven wat er in de schepping is ontdekt en opengelegd? Hoe kan de leerling zich daarin bekwamen en zo zijn verantwoordelijkheid die hij heeft ten opzichte van God, op zich nemen? En, als belangrijkste, hoe is dit alles mogelijk tot eer van God en tot opbouw van Zijn Koninkrijk?
Het is een gemiste kans dat deze vragen op het symposium nauwelijks aan de orde kwamen.
De auteur is leraar biologie aan het Wartburg College en lid van de Kenniskring Christelijk Onderwijs.