Commentaar: Te snel denken we dat gezag iets is wat voor ánderen geldt
Autoriteit is een probleem in onze samenleving. Ouders weten niet hoe ze moeten opvoeden en kinderen zijn ongezeglijk. Politieagenten worden uitgelachen, rechters bedreigd en leraren aangevallen. Tientallen boeken en honderden krantenartikelen zijn er de laatste tijd verschenen, waarin we met z’n allen vaststellen dat er sprake is van een „crisis van het gezag.” Zelfs de mensen die in de jaren zestig en zeventig alle ketenen van autoriteit afwierpen, komen langzamerhand weer tot het besef dat we niet zonder kunnen.
De vraag is alleen: wat ís gezag precies, en komt het terug in dezelfde vorm die het vroeger had? Alle hedendaagse leiderschapsboeken en beschouwingen over gezag verwoorden immers in allerlei toonaarden één duidelijke boodschap: wat vroeger werkte, werkt vandaag niet meer. Dat komt misschien wel doordat we met z’n allen ontdekt hebben dat het ouderwetse ”Je doet het maar (of je gelooft het maar) omdat ík het zeg – want ík ben de baas”, niet werkt. Goed leiderschap heeft niets te maken met autoritair doen, maar alles met aandacht hebben voor de ander, overreden, deskundig zijn.
De aanbevelingen van de seculiere managementlectuur –die ook in christelijke kringen verslonden wordt– komen vaak voort uit het idee dat leiders pas gezag hebben als dat door hun onderdanen, hun volgers wordt verleend. Die volgers bepalen wie gezag krijgt en wie niet, omdat mensen zich nu eenmaal niet (zoals gorilla’s) door macht en kracht en dwang laten leiden.
Het is goed om te beseffen dat het Bijbelse uitgangspunt anders is: gezag komt van boven en van buiten. Zoals de Heidelbergse Catechismus zegt: God wil dat ik allen die over mij gesteld zijn, alle eer, liefde en trouw bewijs, dat ik mij aan hun goede leer en straf met gehoorzaamheid onderwerp, en dat ik met hun zwakheid en gebreken geduld heb „aangezien het Gode belieft, ons door hun hand te regeren.”
Niettemin is het bepaald geen on-Bijbelse gedachte dat werkelijk leiderschap niets te maken heeft met heersen, en alles met dienen. In christelijke kring zijn daar veel mooie dingen over geschreven door alle predikanten en docenten die op een goede manier de bezinning vooruit willen helpen.
Toch valt er één ding op aan alle boekjes en artikelen die over dit onderwerp verschijnen: ze gaan vaak over hoe je moet opvoeden, hoe je leiding moet geven en hoe je een goede manager of ambtsdrager kunt zijn. Gezag dragen en respect krijgen, daar denken we met z’n allen dus vaak over na.
Maar je laten gezeggen en respect géven – dat is een ander verhaal. Terwijl daar misschien juist de kern ligt van het probleem. Als je alleen focust op het gezag van ouders, opvoeders en leidinggevenden, zonder na te denken over de vraag hoe gezagsgetrouw je zélf eigenlijk bent, kom je niet bij die kern.
Daarom ligt in de bijlage Puntkomma die vandaag verschijnt het accent juist op de vraag hoe we zelf, als onderdanen en navolgers, met gezag omgaan. Welke soorten autoriteit hebben het voor het zeggen in ons eigen leven? Maar al te snel denken we immers dat gezag vooral iets is wat voor ánderen geldt.