Gods bewaring
Psalm 121:4
„De bewaarder Israëls zal niet sluimeren noch slapen.”
Ziet u welke zorg Gods voorzienigheid aan uw ziel heeft besteed in het afwenden van de geestelijke gevaren en moeiten die u anders in de weg van de beproevingen had ontmoet?
Ik wil u tonen dat Gods voorzienigheid niet minder voor uw lichaam heeft gezorgd en het ook met grote tederheid in Zijn armen gedragen heeft door talloze hachelijke omstandigheden en gevaren. „De Bewaarder Israëls zal niet sluimeren, noch slapen” (Psalm 121:4). Hij is de „Mensenhoeder” (Job 7:20). Om de heerlijkheid van Gods leiding voor u uit te stallen, wil ik met u overdenken in welke gevaren de beste mensen soms terechtkomen en op welke wijze en met welke middelen Gods Voorzienigheid hen in deze gevaren bewaart.
Er zijn veel hachelijke omstandigheden waarin we in deze wereld terecht kunnen komen. De apostel Paulus zet uiteen in welke gevaren hij verkeerd heeft (2 Korinthe 11:26). Wat een groot wonder is het dat we het leven niet hebben verloren in sommige gevaren waarin we verkeerd hebben!
Uit hoeveel dodelijke gevaren heeft Zijn hand sommigen van u gered in die jaren van verwarring en nationale rampen. Het zwaard baadde in het bloed en richtte vreselijke slachtpartijen aan. Mogelijk had u uw leven vaak tot een buit! David vestigt hier in het bijzonder de aandacht op: „Heere, Heere, Sterkte mijns heils, Gij hebt mijn hoofd bedekt ten dage der wapening” (Psalm 140:8).
John Flavel, predikant te Dartmouth
(”Goddelijke leiding of de verborgenheid der voorzienigheid”, 1678)