Opinie

Geen theologisch tekort maar kennistekort

Met een juist begrip van ”totale verdorvenheid” en ”algemene genade” kan het reformatorisch onderwijs goed uit de voeten in het door dr. Henk Dijkgraaf (RD 6-11) gesignaleerde probleemveld, reageert drs. Pieter Rouwendal.

Drs. Pieter Rouwendal
10 November 2015 21:32Gewijzigd op 15 November 2020 23:14
beeld ANP
beeld ANP

Hoewel ik al ruim tien jaar niet meer voor de klas sta, volg ik het debat over vernieuwing in het reformatorisch onderwijs met enige belangstelling, zeker nu er theologische noties ter sprake komen. Mijn oud-collega Henk Dijkgraaf stelde vast dat het bevindelijk gereformeerde mensbeeld (de totale verdorvenheid van de mens) zich lastig laat verdragen met de ervaring van docenten dat leerlingen spontaan en vriendelijk zijn. Volgens hem is het reformatorisch onderwijs er nooit in geslaagd een theoretisch-pedagogisch concept te formuleren dat beide zaken verenigt. Of zo’n concept er inderdaad niet is, weet ik niet. Wel constateer ik met hem dat het op de werkvloer onbekend is.

Een voorbeeld hiervan is dat behoudende docenten snel roepen dat een nieuw onderwijsconcept strijdt met het Bijbels mensbeeld. Verbazend –want kortzichtig– is dat je hen daarbij zelden of nooit hoort constateren dat de persoon voor de klas ook totaal verdorven is. De grote plaats voor de docent die zij voorstaan, valt daarmee tenslotte niet te rijmen.

Dit betekent ondertussen niet, zoals de kop boven Dijkgraafs artikel beweert, dat er sprake is van een theologisch tekort. Wel dat er sprake is van een tekort aan theologische kennis. Behalve de notie van de totale verdorvenheid kennen we ook die van de algemene genade. Het verwondert me dat Dijkgraaf die niet noemt. Als beide noties goed begrepen zouden worden, zou het probleem dat Dijkgraaf terecht signaleert, niet bestaan.

De mens is totaal verdorven: onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad (Heidelbergse Catechismus, vraag en antwoord 8). Dit is een theologische uitspraak: het zegt iets over de mens ten opzichte van God. Door onze verdorvenheid schieten we voor God altijd tekort, zelfs in onze beste werken. Niets kan Hij als werkelijk goed aanvaarden. Maar deze uitspraak zegt niet dat we ten opzichte van onze medemens geen goed kunnen doen dat naar menselijke normen goed is. Gelukkig zijn mensen in staat tot liefhebben, leergierig zijn, dijken bouwen, rechtspreken enzovoorts.

Dit betekent niet dat we niet totaal verdorven zijn. Het betekent wel dat totale verdorvenheid iets anders inhoudt dan velen op de klank af denken. Onze verdorvenheid is totaal in de delen: ziel en lichaam, verstand, wil en hartstochten zijn aangetast. Niets menselijks is ervan uitgezonderd. Maar zij is niet volkomen in de mate waarin zij werkt. Onze naastenliefde is bijvoorbeeld door de zonde aangetast en kan daarom door God niet als goed worden aangenomen. Maar toch kunnen we in mensen naastenliefde herkennen, zij het onvolmaakte. Wanneer het totale van de verdorvenheid zou zien op de mate ervan, dan zou er op aarde geen liefde, geen barmhartigheid, geen recht et cetera meer zijn. Dat we naar alle kwaad overhellen, wil gelukkig niet zeggen dat we daadwerkelijk in alle zonden vallen.

De algemene genade die betrekking heeft op het weerhouden van de ontwikkeling van de verdorvenheid betreft niet (allereerst) een algemeen werk van Gods Geest in alle mensen, maar zaken zoals natuurlijke liefde, onderwijs, overheid et cetera. Guido de Brès beleed dat God, om de verdorvenheid van de mens in toom te houden, wetten en overheden gegeven heeft opdat „alles met goede ordinantie onder de mensen toega” (Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 36). De verdorvenheid van mensen wordt beteugeld omdat ze weten dat een dief of moordenaar straf kan ontvangen. Dat argument om niet te zondigen is onvoldoende om door God als goed aanvaard te worden, maar werkt in menselijke verhoudingen prima.”

Met een juist begrip van ”totale verdorvenheid” en ”algemene genade” kan het reformatorisch onderwijs mijns inziens goed uit de weg in het door Dijkgraaf gesignaleerde probleemveld. De verdorvenheid kan door docenten uit geen deel van een leerling worden uitgebannen, maar ze kan wel tegengegaan worden in haar ontwikkeling. Het is bekend dat kinderen die regels, onderwijs, waardering en liefde krijgen een veel kleiner risico lopen te ontsporen. Dat moeten ouders en docenten dus aan kinderen geven.

In het onderwijs aansluiten bij het kind en zijn behoeften hoeft niet te strijden met het Bijbels mensbeeld. Hoewel bijvoorbeeld het natuurlijke besef van goed en kwaad in zowel leerling als docent is aangetast, kan de docent toch gebruikmaken van en aansluiten bij het besef van goed en kwaad dat er nog in beiden is. Maar vooral heeft een docent de taak om aan te sluiten bij de meest wezenlijke behoefte van leerlingen: die aan verlossing en verzoening door Christus – of ze die behoefte beseffen of niet. „Onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in God.” Wie aansluit bij deze door onze verdorvenheid ontstane behoefte is pas werkelijk een reformatorisch docent.

De auteur is theoloog en was docent.

Meer over
Promotie Toes

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer