Binnenland

De vrijheid om onderwijs te vernieuwen. Of niet

Dr. R. Toes stelde vorige week tijdens zijn promotie dat de reformatorische middelbare scholen te makkelijk met onderwijsvernieuwingen zijn meegegaan. Hoe ging dat eigenlijk in het reformatorisch basisonderwijs? Vier reacties uit het veld.

3 November 2015 21:58Gewijzigd op 15 November 2020 23:04
Directeur W. Korevaar van de Rehobothschool in Uddel in het computerlokaal van de school. „We ontkomen er niet aan om te anticiperen op allerlei ontwikkelingen in de maatschappij.” Foto RD, Anton Dommerholt
Directeur W. Korevaar van de Rehobothschool in Uddel in het computerlokaal van de school. „We ontkomen er niet aan om te anticiperen op allerlei ontwikkelingen in de maatschappij.” Foto RD, Anton Dommerholt

Directeur W. Korevaar, 26 jaar directeur van de Rehobothschool in Uddel:

„Ik heb mij in al die jaren vaak bediend van de regel: We willen niet achteraan komen sukkelen, maar we hoeven ook niet zo nodig voorop te gaan. Naar mijn team probeerde ik uit te stralen dat het goed is om de rust in de school te bewaren. Niet de ene dag roepen: „Dit is het!” en de volgende dag: „Dat is het!”

Daarnaast heb ik ook altijd gezegd: Laat anderen eerst vernieuwingen uitproberen. Als blijkt dat het goed werkt, kunnen we altijd alsnog volgen.

Binnen het reformatorisch onderwijs willen we graag de dingen bij het oude laten. Dan kan er een bepaalde starheid ontstaan, zie ik ook bij mezelf. Zo van: als dingen goed gaan, waarom zouden we dan vernieuwen? Het moet nog maar blijken dat het nieuwe beter is.

Dit kan zeker een valkuil zijn, waar we voor moeten waken. We leven niet meer in 1900, maar in 2015. We ontkomen er niet aan om te anticiperen op allerlei ontwikkelingen in de maatschappij.

Daarbij krijgen we adviezen van onze schoolbegeleidingsdienst, het Kerstencentrum in Veenendaal. De heren dr. L. D. van Klinken, drs. R. A. van der Garde en mr. L. Vogelaar lieten en laten regelmatig waarschuwende geluiden horen. Echter, ook zij –en wij met hen– ervaren een druk om in een bepaalde mate toch mee te gaan in de vernieuwingsstroom. Dat heeft er volgens mij ook mee te maken dat de inspectie in de beoordelingslijsten afvinkt of we als school wel vernieuwend genoeg bezig zijn. Dat is een gegeven, waar eigenlijk niemand echt omheen wil en zal gaan.

We kunnen binnen eigen gelederen gemakkelijk Bijbelse en behoudende klanken laten horen, maar het wordt lastiger als er inspectiebezoek door de school dwaalt. We zijn dan sneller geneigd om het door de overheid gewenste beleid te laten zien.

Concluderend: laten we niet vernieuwen om het vernieuwen. En laten we onszelf vooral blijven afvragen of met de grote moderne vernieuwingsstroom meeroeien wel de juiste houding is. Vaak zijn subsidies voor ons meer leidend dan onze afhankelijkheid van de Heere om van Hem wijsheid te begeren in alle beslissingen die telkens weer op ons afkomen in het turbulente hedendaagse onderwijsgebeuren. Ook op dit terrein van onderwijs en opvoeding zou onze dagelijkse bede moeten zijn: „Heere, wijst U ons de wegen, die U wilt dat wij gaan zullen.” Dat zou ons in alles voorzichtig maken.”


Drs. R. A. van der Garde, 35 jaar directeur-bestuurder van het Ds. G. H. Kerstencentrum te Veenendaal:

„Als schoolbegeleidingsdienst overleggen we veel met de directeuren van de basisscholen die bij ons zijn aangesloten. Allerlei nieuwe onderwijsmodellen komen aan bod, zoals ontwikkelingsgericht onderwijs, opbrengstgericht en handelingsgericht werken.

We toetsen een nieuw model aan drie criteria. Past het in een Bijbels mensbeeld? Doet het geen afbreuk aan de gezagsrelatie tussen leerkracht en leerling? En zorgt het voor een optimale leeromgeving voor leerlingen?

Regelmatig moeten we een model op grond van Gods Woord afwijzen. Bijvoorbeeld het constructivisme of de zelfontplooiing waar het in het promotieonderzoek van dr. Toes over gaat. Het denken hierachter is duidelijk geënt op een mensbeeld dat op het ”hiernumaals” is gericht, op de mens en zijn omgeving, zonder een gerichtheid op de eeuwigheid. Een zeer verwerpelijk denken. Het kind moet dan alle ruimte krijgen om zich te ontplooien, waarbij gezag en hiernamaals buiten beeld zijn.

Maar we hoeven niet alles af te wijzen wat de onderwijsvernieuwingsbeweging aanbiedt. Er zitten ook goede elementen in. In sommige gevallen is een methode met een aanpassing toch nog wel bruikbaar voor ons onderwijs.

Daarnaast kunnen we van zo’n onderwijsmodel wel degelijk wat leren. Bijvoorbeeld dat er te weinig aandacht is voor het leren verantwoordelijkheid dragen van leerlingen. We vinden niet dat leerlingen toe zijn aan een zelfverantwoordelijke zelfbepaling, maar we kunnen hun bijvoorbeeld wel de verantwoordelijkheid geven dat zij binnen een bepaalde tijd bepaalde werkzaamheden afgerond moeten hebben. Bijvoorbeeld weektaken. De controle en bijsturing van de leerkracht blijven dan uiteraard noodzakelijk, want er zullen altijd leerlingen zijn die deze verantwoordelijkheid nog niet kunnen dragen.

Terughoudend zijn we ook als het gaat om differentiatie binnen het onderwijs: elke leerling zijn eigen leertraject. Daar doen wij niet aan mee. Natuurlijk moet er oog zijn voor verschillen binnen een klas, maar als elke leerling zijn eigen programma volgt, komen de rust en de orde in een klas in het geding.

Dat is een keuze die op sommige scholen in het verleden tot een botsing met de inspectie heeft geleid. Toen een directeur mij daarover inlichtte, heb ik hem een compliment gegeven. De inspecteur kan het als een nalatigheid beschouwen dat bepaalde vormen van doorgeschoten differentiatie niet in de school worden gevonden, maar als het een bewuste keuze van de school is, is dat een compliment waard.

Volgens mij heeft een school ook ruimte om die keuzes te maken. Met alle respect voor de overheid, een directeur heeft nog steeds de ruimte om onderwijs te geven in overeenstemming met de Bijbel. Dan mag hij tegen een inspecteur zeggen dat de school een Bijbelse lijn verkiest boven hetgeen de onderwijsvernieuwingsbeweging als goed onderwijs aangeeft.”


Dr. A. de Muynck, twaalf jaar lector aan Driestar hogeschool te Gouda:

„Het grote verschil tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs is dat er in het basisonderwijs al tientallen jaren nauwelijks vernieuwingen door de overheid zijn opgelegd. De belangrijkste wettelijk verplichte wijziging was in 1985, toen de kleuterschool samengevoegd werd met de basisschool. Recent kregen we de maken met passend onderwijs, dat ook een wettelijke basis heeft.

Daarna zijn er wel allerlei ontwikkelingen geweest die veel invloed hebben gehad, maar basisscholen hebben de vrijheid om daaraan mee te doen of niet. In feite is er niet eens zo heel veel verplicht. Die vrijheid wordt op basisscholen nogal eens onderschat.

Het opbrengstgericht werken wordt bijvoorbeeld erg gepromoot, maar is niet verplicht. Bij deze vorm van onderwijs worden leerlingen vaak getoetst om te meten of ze vorderingen maken of niet. Sommige leerlingen maken tijdens hun basisschoolperiode wel zeventig toetsen, maar daar blijkt maar een fractie van verplicht te zijn.

Scholen zijn geneigd om met veel van die trends mee te doen. Maar het is belangrijk dat een school zijn eigen keuzes maakt en deze vanuit een christelijk mens- en wereldbeeld kan verantwoorden. Dat kan alleen maar als een school een eigen visie, een eigen ideaal heeft.

Een christelijk ideaal dat iedere reformatorische school zou moeten hebben is om kinderen te leren leven met God. Het moet hun verlangen zijn dat kinderen de werkelijkheid gaan begrijpen vanuit een christelijk perspectief. Daarnaast zal een christelijke school in het kader van zorg voor de naaste veel energie steken in een goede zorg voor zwakke leerlingen en een goede relatie met de ouders.

Verder zal bij het opstellen van een eigen visie de context van de school meespelen. Het maakt nogal uit of de school in een achterstandswijk staat of vooral leerlingen van hoogopgeleide ouders heeft.

Het vergt goed leiderschap van een directeur om voor zijn school een eigen visie te ontwikkelen. Goed leiderschap is ook nodig om keuzes te maken bij al die vernieuwingen.

Sommige ontwikkelingen zijn nu eenmaal niet te negeren. Neem de digitalisering. Natuurlijk kun je als school net doen alsof er geen smartphones en iPads in de maatschappij zijn en alle laptops en digiborden buiten de school houden. Maar in hoeverre bereid je kinderen dan goed voor op de maatschappij?”


B. A. D. van der Wulp, directeur sinds 1986, algemeen directeur van de Ds. J. Bogermanschool en de Ds. J. Polyanderschool te Dordrecht:

„Als het gaat om onderwijsvernieuwingen willen we in Dordrecht niet vooraan lopen, maar ook zeker niet achteraan komen. Elke vernieuwing dient kritisch te worden bekeken. Als het van belang is voor onze leerlingen, moeten we een vernieuwing het eerst ijken aan onze identiteit en vervolgens in kleine stapjes invoeren.

Heel belangrijk is dat dergelijke veranderingen niet top-down worden ingevoerd, zoals dr. Toes dat beschrijft in zijn boek. Als schoolleiders kunnen we vanachter ons bureau prachtige dingen bedenken, maar het is belangrijk dat je met de collega’s achter een verandering staat, anders wordt het niets.

Het opstellen van een schoolplan voor de komende vier jaar is een goed moment om als school na te denken over waar we naartoe willen met onze scholen. Het moet vooral vanuit de leerkrachten komen. Zij weten als geen ander wat het meest nodig is. Vorig jaar kwam bijvoorbeeld vanuit het team unaniem de roep om beter schrijfonderwijs. Daar zijn we samen mee aan de slag gegaan.

Niet alle vernieuwingen hoeven vanuit het team te komen. Een aantal jaren geleden hebben we als managementteam besloten het handelingsgericht werken in te voeren op onze scholen. Daarbij kijk je als leerkracht goed naar wat elk kind op dat moment het meest nodig heeft. Kinderen die zwak zijn in bijvoorbeeld rekenen worden geclusterd en krijgen extra instructie. Ik spreek liever over handelingsbewust werken: leerkracht én leerling weten waar de zwakke kanten liggen en hoe daar het beste aan gewerkt kan worden.

Helemaal nieuw was dat trouwens niet. We deden dit al in mindere mate, maar we wilden graag dat de teams op dezelfde manier dezelfde dingen deden. Natuurlijk is niet iedereen vanaf het begin enthousiast. Weerstand is ook betrokkenheid. Het is belangrijk om regelmatig in gesprek te zijn met het team. Iedereen moet ervan overtuigd zijn dat we een verandering invoeren omdat het goed is voor de kinderen. Het nieuwe is niet goed omdat het nieuw is. Het oude is niet bij voorbaat slecht. Maar ook op een goed potje jam staat ”houdbaar tot”, zo leerde ik eens.

Samen zoek je naar een manier om een volgende stap in het vernieuwingsproces te zetten. Stilstand is achteruitgang. Samen bepaal je de doelen om die stap te bereiken. Dan worden het de doelen van de leerkrachten zelf en kunnen zij er ook zelf op aangesproken worden als de doelen niet worden behaald.

Gaandeweg het veranderproces blijft het gesprek belangrijk. Dit kost tijd. Volgens een vaste regelmaat leg ik groepsbezoeken af. Daar ben ik met de leerkracht een morgen mee bezig: eerst meekijken in de klas, dan bespreken wat ik gezien heb en vervolgens een persoonlijk ontwikkelingsplan bespreken.

Het doorlopende gesprek is verrijkend voor jezelf en –naar ik hoor– ook voor collega’s. Het gesprek over identiteit en het werken als leerkracht op een reformatorische school verdient blijvende aandacht en zorg. We zijn dit schuldig aan ons voorgeslacht, maar bovenal aan de Heere, Die ons dit onderwijs nog geeft.”

Meer over
Promotie Toes

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer