Christenen Irak: We dopen IS-strijders in ons bloed
NIEUWEGEIN. Moedeloosheid, maar zeker ook geloofsmoed zag ds. C. N. van Dis uit Nieuwegein bij gevluchte christenen in het noorden van Irak. Ze raakten alles kwijt, maar behielden hun geloof. „Ik heb een aantal keren in stralende ogen mogen kijken.”
Zeker, hun geloof was beproefd, maar het was er sterker op geworden, merkte de hervormde predikant, die vorige week donderdagavond terugkeerde van een door Open Doors georganiseerde predikantenreis. „Het feit dat wij hier zitten, maakt ons geloof zichtbaar”, zeiden ze. „Het was moeilijk voor ons om veel kwijt te raken, maar het belangrijkste is dat we ons geloof niet verloren hebben. Dan ben je pas echt alles kwijt. Dit is een test voor ons geloof. Er bestaat geen geloof zonder verdrukking.”
Het doel van de reis, die naar de steden Erbil en Dohuk voerde, was ontmoeting met voorgangers uit de vervolgde kerk. „Om van hen te leren, hen te bemoedigen en ook zelf bemoedigd te worden”, zegt ds. Van Dis, die verbonden is aan de hervormde gemeenten ’t Waal en Honswijk en Schalkwijk en ’t Goy.
De meeste christenen die hij sprak, zijn afkomstig uit Qaraqosh, Bartella en Karamlesh, op de vlakte van Ninevé. Ruim een jaar geleden kwamen ze ontheemd in Erbil terecht. Ze sliepen in tenten en op bouwplaatsen. Inmiddels wonen velen in een ‘caravan’, een soort wooncontainer. Die overgang, van een tent naar een caravan, was „een psychologisch moeilijk moment. Van een tent gaat nog de suggestie uit dat het een tijdelijk onderkomen is. De vluchtelingen beseffen dat de kans op terugkeer steeds kleiner wordt.”
Kerken
In de caravankampen verrijzen primitieve kerken. Daarnaast maken vluchtelingen, afkomstig uit onder meer Armeens-apostolische, protestants-evangelische, rooms-katholieke en Syrisch-orthodoxe kerken gebruik van bestaande kerkgebouwen in Dohuk en Erbil. Kerkelijke verschillen raken meer op de achtergrond. „Je wordt steeds meer bevestigd in het geloof dat er maar één ware kerk des Heeren is met Jezus Christus als hoofd. Die gaat dwars door kerkverbanden heen.”
Opvallend vindt de predikant het dat voorgangers die met hun gemeenten moesten vluchten ervoor zorgden dat zij zelf als laatsten vertrokken. Van een jonge priester hoorde hij dat hij voor zijn vlucht eerst alle huizen van gemeenteleden langsging om te zien of er niemand was achtergebleven.
Ds. Van Dis raakte hierdoor onder de indruk van de trouw van de geestelijke leiding voor de gemeente. Maar ook van hun vertrouwen op God en hun liefde voor de vijand. „Ik heb jarenlang belijdeniscatechisatie gegeven en er is geen vraag geweest die meer aandacht vroeg dan de vraag hoe een christen zijn vijanden kan liefhebben. In Irak zei een priester van een klooster in Alqosh: „Wij zouden IS-strijders het liefst willen dopen met water en Geest, maar dat kan niet. Daarom dopen we hen maar in ons bloed.” Dat is een diepe, hè? En hij meende het.”
Boven het geweld staat de almacht van God, geloven Iraakse christenen. Ze merken hoe ook moslims –met name sjiieten, wier geloof wat mystieker van karakter is dan dat van soennieten– ontvankelijk zijn voor het Evangelie.
Ds. Van Dis: „We vroegen ons regelmatig af: als wij dit allemaal mee zouden maken, zou ons geloof dan hiertegen bestand zijn? In Irak zag ik dat vervolgde christenen de werkelijkheid onder ogen zien en tegelijk op Jezus zien. Hij houdt alles in stand. Hij zei: „Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.” Ik zag verborgen boosheid, maar ook hoop en dienstbaarheid.”
De predikant heeft zich niet onveilig gevoeld in het land. „Ons leven is in handen van de hemelse Vader. Bovendien bezoek je mensen die het geweld aan den lijve ondervinden. Wij hebben hun gevraagd wat wij voor hen kunnen betekenen. Hun antwoord was: „Blijf in elk geval voor ons bidden.” De kracht van het gebed is voor hen heel wezenlijk. Eens zullen de bolwerken van satan neergaan. Eens komt Christus. Vandaar toch ook die stralende ogen.”