Verborgen
Romeinen 15:4
„Want al wat tevoren geschreven is, dat is tot onze lering tevoren geschreven, opdat wij door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften hoop hebben zouden.”
Hoe zou het nu bij iedereen zijn, als hij zijn innerlijke ellende gevoelde of van het bestaan ervan overtuigd was? Hij zou vrijwillig allerlei leed op zich nemen en dat zou hem als niets zijn. Hij zou nooit bedroefder zijn dan wanneer hem alle leed bespaard bleef. Daarvan hebben we vele voorbeelden bij de heiligen, bijvoorbeeld David in Psalm 6.
Een mens zal zichzelf daarom op deze wijze moeten toespreken: „O mens, gij kent en weet waarlijk uw ellende niet; verheug u en dank God, dat gij niet gedwongen wordt hem te gevoelen.”
Hoe vertroostend als u dit uzelf voorhoudt! Want dan wordt het kleine dat u opgelegd is gemakkelijk te dragen, doordat u het vergelijkt met het allergrootste en zwaarste dat u opgelegd kan worden. Dit is het dan ook wat anderen ertoe gebracht heeft te zeggen: Ik heb iets wat veel erger is, ja, de hel zelf verdiend! Een woord dat zo gemakkelijk op de lippen genomen kan worden, maar dat, als je er goed bij nadenkt, iets vreselijks inhoudt.
’s Mensen grootste ellende is dus geheel innerlijk, en daarom verborgen. Toch komt hij in pijnlijke vruchten openbaar. Ik denk aan de angst en onzekerheid van een geweten dat verschrikt is. Als een mens niet weet of eraan twijfelt of hij een genadig God heeft, dan wordt het geloof aangevochten.
Maarten Luther, reformator te Wittenberg
(”Het Troostboekje”, 1521)