Dr. Hoek bleef kritisch open naar deze tijd
Gereformeerde spiritualiteit is een belangrijke discipline geweest in het werk van prof. dr. J. Hoek. Zijn boek ”Tedere Majesteit” is een pleidooi voor bevindelijke omgang met God zonder aan Zijn ondoorgrondelijkheid en majesteit tekort te doen. Een vriendenbundel belicht diverse aspecten van zijn werk én van zijn ontwikkelingsgang in kerk en theologie.
Het boek ”Tedere Majesteit” is de afsluiting van een reeks studies die prof. Hoek over dit onderwerp schreef. Hij nam vandaag afscheid als bijzonder hoogleraar gereformeerde spiritualiteit, donderdag legt hij zijn functie als hoofddocent aan de Christelijke Hogeschool Ede neer. Prof. Hoek blijft nog wel ”non-resident” hoogleraar systematische theologie aan de Evangelische Theologische Faculteit in Leuven.
Prof. Hoek staat bekend als een theoloog die het debat zoekt met vakgenoten, of het nu Harry Kuitert of vertegenwoordigers van de charismatische richting betreft. Hij belicht kritisch ontwikkelingen in de moderne theologie en schroomt ook niet om als predikant en theoloog in eigen kring andere accenten te leggen.
Dr. M. van Campen stelt in de vriendenbundel ”Jan Hoek. Theoloog tussen predikant tussen preekstoel en leerstoel” vast dat dr. Hoek aanvankelijk de rijkdom en de waarde van het verbond benadrukte. Voor zijn eerste gemeente Groenekan was hij, mede daarom, voor menigeen te ruim. Maar anno 2015 moet dezelfde dr. Hoek constateren dat het onderscheiden en „separerende” element in de prediking is gaan ontbreken. „Te vanzelfsprekend wordt ervan uitgegaan dat alle gedoopte gemeenteleden levende lidmaten zijn”, zo vat dr. Van Campen samen.
Prof. dr. A. van de Beek vindt de openheid van dr. Hoek voor de evangelische en charismatische stroming eigenlijk maar niks. Het betekent voor hem het openzetten van de deur voor de geest der eeuw en een afwijking van de traditie van de kerk van alle eeuwen. Trouwens, met bevinding en toe-eigening moet je als zodanig voorzichtig zijn, stelt hij. Omdat het de schijn ervan heeft dat er bij de objectieve werkelijkheid van de verzoening nog iets bij moet komen, een persoonlijke ervaring of beslissing. Dr. Van de Beek spreekt van de „semi-arminiaanse” tendensen die sinds het piëtisme de gereformeerde theologie zijn binnengeslopen.
Openheid
Dr. Hoek bepleit in zijn werk geestelijke openheid voor bepaalde charismatische gaven, zoals profetie, en vraagt ruimte voor een onmiddellijke werking van de Geest. De bijzondere openbaring mogen we volgens hem niet beperken tot de Schrift. De vraag is echter voor prof. dr. H. van den Belt of het voortgaande werk van de Heilige Geest niet veel meer gezocht moet worden in de wisselwerking tussen het Woord en de cultuur waarin dit Woord werkt. De gereformeerde hermeneutiek, waarin het Woord tijdbetrokken wordt uitgelegd, „is veel profetischer dan de vrome ingevingen van een goedbedoelende broeder of zuster.”
Een gedurfde uitlating van dr. Hoek was dat hij liever sprak van „oorsprongszonde” dan van erfzonde. De laatste was volgens hem een „uiterst ongelukkige” term die te veel de erfelijkheid en overerving van de zonde zou onderstrepen. Toch deinst dr. Hoek er volgens prof. dr. G. van den Brink voor terug om de erfzonde te plaatsen in het model van „geleide evolutie.” Prof. Van den Brink betoogt dat het met de eerste ‘moderne’ mens misging toen deze het morele besef kreeg om Gods stem te verstaan en daarop te antwoorden.
Verheven én nabij
Dat God de oneindige verheven en almachtige God is, is een belangrijke constante geweest in de geschiedenis van kerk en theologie, zo schrijft dr. Hoek in ”Tedere Majesteit”. Maar hoe afstandelijk is Hij? Dr. Hoek: „Hij is als de hoogste Majesteit onmetelijk ver boven ons verheven en tegelijkertijd is Hij ons oneindig teder nabij.” De spanning tussen Gods nabijheid en Zijn verhevenheid illustreert dr. Hoek in zijn boek aan de hand van de Heidelbergse Catechismus. Daarin zet de relationele verhouding de toon. De persoonlijke relatie wordt niet als beklemmend en beperkend gezien, maar juist als vrolijk en bevrijdend. Dr. Hoek behandelt in dit verband Jeremias Bastingius, Voetius, Hero Sibersma, Smijtegelt, Kohlbrugge en Karl Barth.
Voetius legt de nadruk op Gods verhevenheid, maar dat is voor hem geen aanleiding om tot een afstandelijke en onpersoonlijke opvatting over God te komen. Het gebruik van de scholastieke methode is weliswaar geen verraad aan de Reformatie, zo vindt dr. Hoek, maar door het gebruik van allerlei rationale onderscheidingen in kerk en catechisatielokaal dreigt de „frisse en ongecompliceerde directheid” van de catechismus verloren te gaan.
Dr. Hoek is vrij kritisch over Smijtegelt en ziet bij hem een verschuiving ten opzichte van zijn voorgangers. Deze nadere reformator waarschuwt terecht tegen oppervlakkigheid, maar doet dat volgens dr. Hoek door af te dingen op de reikwijdte en kracht van Gods genadeverbond. Omdat het genadeverbond onder de beheersing van de verkiezing staat, „blijft al het kostbare voor veel gemeenteleden achter de etalageruiten liggen.”
Dr. Hoek neemt het misverstand weg dat Kohlbrugge niet de heiliging zou leren, gefocust als hij was op de rechtvaardiging. De heiliging is echter geen aparte fase die op de rechtvaardiging volgt, maar is er wel onlosmakelijk mee verbonden. „De heiliging is meer déél van het geloofsleven dan dóél.”
Karl Barth heeft de Heidelberger steeds als een betrouwbare gids beschouwd inzake de spanning tussen Gods verhevenheid en Zijn nabijheid, maar brengt een ingrijpende correctie aan: hij neemt afstand van de beperking van het heil tot alleen die mensen die Christus door een waar geloof zijn ingelijfd. En hij leest zijn verkiezingsleer in de catechismus. Zonder een alverzoening te leren, aldus dr. Hoek, perkt hij de particuliere verzoening in. Dr. Hoek wil niettemin honoreren dat Barth zichzelf als gereformeerd theoloog is blijven beschouwen.
In gesprek
Vervolgens gaat dr. Hoek in de bundel ”Tedere Majesteit” in gesprek met diverse theologen. Prof. Andreas Beck (ETF) stelt dat God als de Drie-enige in Zijn vrijheid boven ons verheven en van ons onafhankelijk is, maar tegelijkertijd als de beminnende en liefhebbende nabij is. De menswording is meer dan een ‘noodmaatregel’ vanwege de zonde. Ze is een wezenlijke uitdrukking van Zijn liefde tot de mens.
Dr. Hoek reageert hierop door nog extra te onderstrepen dat het klassieke spreken over God vanuit de Drie-eenheid moet plaatshebben. Hij betreurt het dat deze kernbelijdenis niet van meet af aan alle spreken over God in de gereformeerde orthodoxie bepaalt. Ook loopt de traditie het gevaar te stellen dat God weliswaar geen onaandoenlijke God is, maar toch geen ruimte laat voor Zijn bewogenheid en empathie, uit angst voor de gedachte dat God vatbaar zou zijn voor lijden. Dat God mens werd, is niet alleen vanwege de zonde, maar is ook te overwegen „als pure uiting van liefdevolle verbondenheid”, zo valt hij prof. Beck bij.
Volgens dr. A. van de Beek heft de openbaring de verhevenheid van God niet op, maar maakt ze die juist duidelijk. De verhevenheid van God zien we aan de verhoging aan het kruis, zoals de slang in de woestijn verhoogd werd. „De Gekruisigde is de eigenlijke, de waarachtige God.” Dat betekent niet dat de theologie in de christologie opgaat, wat zijns inziens het euvel is van veel moderne theologische ontwerpen: de verhevenheid is verdwenen, de hemel leeg, en er wordt niet meer over de eeuwigheid, over de toorn en het geweld van God gepreekt.
Kritisch
Dr. Hoek stelt kritische vragen bij dr. Van de Beeks opvatting van een volmaakt paradijs en een zondeval, omdat dit laatste God zou zijn ‘overkomen’ en daarmee de almacht van God onder druk komt te staan. De oorspronkelijk goed geschapen mens heeft volgens dr. Hoek vrijwillig de zonde gekozen. Hij kiest voor de paradox dat de zondeval God niet overviel, maar als een schakel was besloten, terwijl God toch de zonde als zodanig niet heeft gewild.
De acceptatie van een staat der rechtheid heeft niets te maken met een optimistische mensbeeld, zoals dr. Van de Beek meent, maar het is juist omgekeerd: wie de zondeval miskent, opent de deur voor een on-Bijbels optimistisch mensbeeld.
Dr. Hoek vindt het een verademing hoezeer dr. Van de Beek Christus als de Gekruisigde centraal plaatst. Trouwens: Vanuit dr. Van de Beeks eigen theologisch concept –de in het kruis nabije God blijft de oneindig Verhevene– heeft hij ruimte om ándere keuzes te maken.
Dr. Van den Belt laat zien hoe de aanhef van Gods wet ons eraan herinnert dat Gods genadige bevrijding voorafgaat aan de oproep tot gehoorzaamheid. De heilige huiver voor Gods verhevenheid kan alleen voortvloeien uit de hartelijke herkenning van Zijn nabijheid. Dr. Hoek stelt als reactie daarop dat „het behoudende deel van de gereformeerde gezindte” beter naar Erskine had moeten luisteren toen deze zei dat de uitdrukking: „Ik ben de Heere uw God”, het grootste en gewichtigste woord is dat God ooit sinds de val heeft gesproken.
Prof. dr. G. van den Brink wijst erop dat in deze tijd de boodschap van Gods nabijheid in Christus meer omstreden en aangevochten is dan ooit. De oude gnostische gedachte van een goddelijke kern in de mens spreekt velen aan in plaats van het geloof dat God op unieke wijze alleen in de ene Joodse mens Jezus gekomen is. Dat wordt meer dan ooit als een aanstootgevende boodschap ervaren. Zowel dr. Hoek als dr. Van den Brink wil, zo blijkt uit deze bijdrage, enerzijds vasthouden aan de Schrift als het Woord van God en anderzijds met een zekere onbevangenheid omgaan met nieuwe inzichten vanuit de Bijbelwetenschap.
Beeld studenten
Praktisch-theologisch als dr. Hoek is, wordt in de bundel ”Tedere Majesteit” 42 hbo-studenten van de CHE gevraagd om hun visie te geven op de nabije en verheven God. Het blijkt dat bij CHE-studenten het beeld leeft dat bij orthodox-gereformeerden het afstandelijke overheerst, bij evangelischen de blijdschap en de zekerheid. Reformatorische christenen mogen zich wel afvragen waar de Bijbelse blijdschap is gebleven, terwijl omgekeerd verootmoediging, verbrokenheid en schuldbesef onontbeerlijk zijn voor een gezond geloofsleven, zo commentarieert dr. Hoek.
God is de zelfgenoegzame en vrije God Die in vrijheid en onverdiende genade Zich verbindt aan schepselen, zo is dr. Hoeks centrale geloofsovertuiging. God is niet „onze lieve Heer”, zegt hij Miskotte na, Hij is en blijft oneindig ver boven ons verheven. Maar God en mens zijn geen concurrenten. Dr. Hoek: „Sommigen denken dat God geëerd wordt door zo denigrerend mogelijk over de mens te spreken, maar dat is echt een dwaalspoor. God wil juist dat je als mens opbloeit en openbloeit.”
Dr. Hoek neemt zijn uitgangspunt in de christologie en in het verbond, een constante factor in zijn theologisch denken. Zó wil God in relatie treden met zondige mensen. Dr. Hoek laakt de vooropgezette „predestinatie-idee”, met als gevolg knagende onzekerheid en fatalistische berusting. De mens wordt op zichzelf teruggeworpen om te kijken of hij tot de uitverkorenen behoort. „Dit is een tragische ontsporing en een ketterij onder gereformeerde vlag.” In onze ervaringscultuur ‘scoort’ een Paulusbekering hoger dan die van Timotheüs. Dr. Hoek: „De plotseling veranderde keus spreekt meer aan dan de geleidelijk gegroeide keus. Het is echter nog steeds de gebruikelijke weg van de Geest dat kinderen binnen de gemeente en dus binnen christelijke gezinnen léren geloven.”
Dr. Hoek is altijd een theoloog van de balans of van het midden geweest, zo typeert ds. A. J. Mensink de scheidende hoogleraar in de vriendenbundel. „In het midden is een rivier het diepst, tegelijk heeft diepte ook breedte nodig.” Dat is gebleken in het werk van dr. Hoek. Zijn lange lijst van publicaties laat zien dat hij zich niet terugtrok in een academisch bastion, maar zijn inzichten ook heeft vertolkt voor het grondvlak van de kerk. Hij was dogmaticus, ethicus en prediker inéén, betrokken bij gemeenteopbouw, catechese en jeugdwerk. Een gemeentelid typeerde hem ooit fijntjes: „Hij was een wijze man, maar hij deed niet wijs.”
Boekgegevens
Tedere Majesteit. Omgang met God in de gereformeerde spiritualiteit, dr. Jan Hoek; uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, 2015; ISBN 979 90 239 70 330; 312 blz.; € 24,90; Jan Hoek. Theoloog tussen preekstoel en leerstoel, dr. M. van Campen & drs. P. J. vergunst (red.); uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, 2015; ISBN 978 90 239 70514; 176 blz.; € 24,90.