Echt zeker
Romeinen 11:25
„Totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. En alzo zal geheel Israël zalig worden.”
Nergens vindt men voor Israël doorluchtiger toezegging dan in Hosea 3. Want, nadat de tegenwoordige ballingschap van de Joden beschreven was met deze woorden: De kinderen Israëls zullen vele dagen zitten, zonder koning, vorst, offer, opgericht beeld, efod en terafim, waarvan zij nooit tevoren helemaal verstoken waren, wordt er bijgevoegd: „Daarna zullen de kinderen Israëls zich bekeren en zoeken de Heere hun God en David (de ware David, de Messias, Davids Zoon en tegenbeeld) hun Koning; en zij zullen vrezende komen tot de Heere en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen.”
Bovendien zegt de Heere Zelf in Hosea 14:5-8: „Ik zal hun afkering genezen, Ik zal hen vrijwillig liefhebben; want Mijn toorn is van hem gekeerd. Ik zal Israël zijn als de dauw; hij zal bloeien als de lelie en hij zal zijn wortelen uitslaan als de Libanon. Zijn scheuten zullen zich uitspreiden en zijn heerlijkheid zal zijn als des olijfbooms en hij zal een reuk hebben als de Libanon. Zij zullen wederkeren, zittende onder zijn schaduw, zij zullen ten leven voortbrengen als koren en bloeien als de wijnstok, zijn gedachtenis zal zijn als de wijn van Libanon.”
Ja, van die hoop getuigt de kerk ook in Micha 7:18-20: „Wie is een God gelijk Gij, Die de ongerechtigheid vergeeft en de overtreding van het overblijfsel Zijner erfenis voorbijgaat…?”
Petrus Curtenius, predikant te Amsterdam
(”De zwaarste plaatsen der brieven van Paulus”, 1766-1777)