Eerste Wereldoorlog als „buitenkans” voor kerken
Duitse theologen waren er bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, in 1914, van overtuigd: „Gott mit uns.” Maar Britse en Franse geestelijken, aan de andere kant, wisten het niet minder zeker: „God with us”, „Dieu avec nous.”
Het is te lezen in het proefschrift waarop drs. A. J. (Hanneke) Takken vrijdag in Utrecht promoveert, ”Churches, chaplains and the Great War”, oftewel: Kerken, veldgeestelijken en de Grote Oorlog.
Wat bracht u tot uw onderzoek?
Takken, net terug uit Berlijn, waar zij samen met haar man en 2-jarig dochtertje woont: „Al lang ben ik geïnteresseerd in de link tussen Duits religieus nationalisme en de Eerste Wereldoorlog. Tijdens mijn studie geschiedenis heb ik onderzoek gedaan naar religieuze rechtvaardiging van de Eerste Wereldoorlog door liberale en conservatieve protestanten. Ik kwam tot de conclusie dat het idee dat alle Duitse protestanten extreem nationalistisch waren niet correct is. De liberalen waren vaak zeer gematigd.
In mijn proefschrift ben ik min of meer op deze vraag doorgegaan en plaats ik die in internationaal perspectief. Dan blijkt dat de protestanten in het Duitse Rijk, de anglicanen in Groot-Brittannië en de rooms-katholieken in Frankrijk alle drie claimden de centrale kerk van de natie te zijn, en de hoeder van de nationale identiteit.
Wat ik ontdekte, was dat voor alle drie deze kerken de Eerste Wereldoorlog eigenlijk wel goed uitkwam, sterker: dat zij die als een buitenkans zagen. Alle drie kampten zij sinds het einde van de negentiende, begin twintigste eeuw met ontkerkelijking. De oorlog bood hun de kans hun relevantie voor de staat en de samenleving weer te laten zien – en zo enerzijds mensen weer terug in de kerkbanken te krijgen en anderzijds de belangen van de kerk weer hoger op de politieke agenda te plaatsen.
In het begin van de oorlog gebeurde dat eerste ook: mensen kwamen weer meer naar de kerk. Maar erg lang duurde dat niet.”
Hoe deden de kerken dat, hun relevantie laten zien?
„Door aan de oorlog een religieuze invulling te geven. In de eerste plaats benadrukten zij dat deze oorlog een straf op de zonden van het volk was. Twee: zuivering was daarom nodig, en juist daarvoor vroegen de kerken aandacht. In de derde plaats zagen zij in de oorlog een missie: zij hoopten dat deze een religieuze opleving tot gevolg zou hebben.
Heel belangrijk werden voor de kerken de veldpredikers – een groep waarnaar nog nauwelijks onderzoek was verricht. Juist deze veldpredikers kwamen in contact met de bevolking die massaal in het leger terechtkwam.
Waarbij er een verschil was tussen de Duitse en Engelse geestelijken enerzijds en de Franse anderzijds: terwijl de meeste Duitse en Britse geestelijken van dienstplicht waren vrijgesteld, moest een groot deel van de Franse priesters als soldaat in het leger dienen. Daardoor stonden ze dichter bij de gewone soldaten: ze deelden de gevaren in de loopgraven, gaven hun leven naast dat van de gewone jongens. Dat combineerden ze met geestelijk werk: het waren een soort soldaat-aalmoezeniers. Voor Duitse en Britse legerpredikanten was het vaak lastiger zo’n relatie op te bouwen.”
„God met ons”, wisten zowel de Duitse geestelijken als de Britse en Franse. In 1914 lieten bijvoorbeeld 93 prominente Duitse auteurs, kunstenaars en academici, onder wie veel protestantse en rooms-katholieke theologen, de ”Aufruf der 93” het licht zien.
„Deze religieuze interpretatie van de oorlog zie je inderdaad aan beide zijden: beide waren ervan overtuigd dat deze oorlog niet voor niets was. Dat was weleens lastig: je vocht eigenlijk toch tegen geloofsgenoten. Veel Fransen waren rooms-katholiek, maar veertig procent van de Duitsers was dat ook. Hetzelfde gold voor de protestanten in Engeland en Duitsland.”
Is bekend hoe de boodschap van de theologen en geestelijken landde bij het gewone volk, ook in het leger?
„Ik heb dat niet direct onderzocht. Wel weet ik wat veldpredikers hier zelf over schreven. De Duitse geestelijken hadden bijvoorbeeld ook als taak om de militairen moed in te spreken, zo van: „Jongens, hou vol.” Maar een van hen schreef in zijn dagboek: „Zodra ik in een toespraak begon over „durchhalten”, volhouden, verslapte de aandacht, of begon men te morren.”
Eenzelfde boodschap brachten de veldpredikers trouwens bij het thuisfront, want ook daar klonk steeds luidere kritiek.”
Kunt u nog een conclusie van uw proefschrift noemen?
„Een belangrijk onderdeel is verder het dagelijks werk van de veldprediker. Ook dat terrein was nog amper onderzocht. Ik beschrijf bijvoorbeeld hoe zij als herders fungeeerden, begrafenissen leidden, pastoraal werk deden. Maar daarnaast moesten zij er dus voor zorgen dat het moreel in het leger hoog bleef, bijvoorbeeld door achter het front theatervoorstellingen te organiseren. Sommigen hadden ook snoep bij zich, chocolade, sigaretten. Dat leidde bij de veldpredikers weleens tot frustratie: „Voor sigaretten kan ik de mensen wel interesseren, maar in mijn eigenlijke werk is niemand geïnteresseerd”, schreef iemand. Toch zag je ook dat mensen juist daardoor bij de veldgeestelijken terechtkwamen, dat hun werk voor hen dus wel degelijk zin had.”
Om nog even terug te komen op het „God met ons” dat aan zowel Duitse als Engelse en Franse zijde klonk: je zou denken dat één van die drie toch het meest, of juist het minst recht van spreken moet hebben gehad. Kunt u daar een uitspraak over doen?
„Dat blijft natuurlijk ontzettend moeilijk. Dan moet je gaan kijken naar de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog, het oorlogsrecht, noem maar op. Daar durf ik mij niet aan te wagen. Meer in zijn algemeenheid kun je wel zeggen dat de Britse geestelijken hierin het meest gematigd waren.
Het wás voor geestelijken in de drie landen ook erg moeilijk. Tot kort voor het uitbreken van de oorlog zagen Britse en Duitse theologen elkaar bijvoorbeeld als broeders. Voor veel Duitse theologen was de Britse oorlogsverklaring een onaangename verrassing. Velen vergeleken die met broederverraad à la Jakob en Ezau.”
Naar aanleiding van een bijeenkomst in Dordrecht waarop ook u sprak, vorig jaar, trok ds. J. M. J. Kieviet in deze krant lijnen naar vandaag: „Die avond in de Dordtse kapel leverde stof tot overdenking op. Met de hand op de Bijbel en onder aanroeping van Gods Naam werd de oorlog legitiem verklaard. Toetsing voor onszelf in 2014. (…) De geest van de tijd wil altijd annexeren.”
„Ik denk inderdaad dat wat je toen zag, niet nieuw was, en er ook altijd zal blijven. Religie blijft een sterk argument, en een debat krijgt snel iets onomkeerbaars als je gaat praten in termen van een absoluut goed en kwaad. Dat leidt ook snel tot heftige emoties. Zelfs de paus kreeg onder zijn eigen katholieken geen steun voor zijn oproepen tot een compromisvrede.”
Wat wilt na uw promotie, vrijdag, gaan doen? Verder onderzoek?
„Het eerste is een handelseditie van mijn proefschrift maken, zodat het kan worden uitgegeven. Daarnaast ben ik me aan het oriënteren op mogelijk vervolgonderzoek: misschien iets over religiositeit van Duitse soldaten in de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Over Franse en Britse soldaten zijn prachtige publicaties verschenen, maar over Duitsland nog niet veel. Dat lijkt me een interessant project.”
Lees ook: