Kananese vrouw
Psalm 13:2
„Hoe lang, Heere, zult Gij mij steeds vergeten? Hoe lang zult Gij Uw aangezicht voor mij verbergen?”
„U keert Uw aangezicht van mij af, U verbergt en sluit oren en ogen, opdat U mij niet zou horen, noch zien. Gij laat U alzo niet bewegen. Gij houdt U geheel, alsof Gij U nimmermeer zult laten verbidden. Nochtans laat ik niet af te roepen en te zuchten: „Hoe lang, Heere God, zal het dan duren, dat Gij niet horen of zien wilt? Zal ik dan volstrekt geen erbarmen of redding bij U vinden?”
Zo hoorde de Heere Christus de Kanaänese vrouw wel die Hem naliep en riep: „Heere, Gij Zone Davids, ontferm U mijner! Mijn dochter is deerlijk van de duivel bezeten.” Hij hield Zich echter alsof Hij haar niet hoorde. Nu zij nog nader komt, wendt Hij Zich zelfs van haar af en ontzegt haar schijnbaar alle hulp, waarover zij zeker een niet geringe geloofsstrijd gestreden en voorzeker het „hoe lang” van Psalm 13:2 in haar hart gevoeld heeft. Zij dacht echter: „U zult mij toch helpen, en U moet mij helpen, want het ligt in Uw wezen, het is Uw ambt, Uw werk, dat U degenen die Uw hulp begeren en op U hopen, hulp verleent.”
Dr. H. F. Kohlbrugge, predikant te Elberfeld
(”Preken Psalm 13”, 1884)