Dr. De Boer voor Kerkhistorisch Gezelschap: „Ook in zeventiende eeuw al afscheidingen
UTRECHT. De Afscheiding van 1834 en de Doleantie van 1886 zijn geen typisch negentiende-eeuwse verschijnselen. Ook in de zeventiende eeuw, in de tijd vóór de Dordtse Synode, hadden er al afscheidingen plaats, aldus dr. E. A. de Boer.
Dr. De Boer, die vrijdag werd benoemd als hoogleraar kerkgeschiedenis aan de Theologische Universiteit in Kampen (TUK), sprak maandag tijdens de zomervergadering van het Kerkhistorisch Gezelschap in Utrecht. Hij vertelde over zijn onderzoek naar een afscheidingsbeweging in Kampen in de periode voorafgaand aan de Dordtse Synode (1618-1619).
In Kampen waren de vier predikanten overtuigd aanhangers van het remonstrantse standpunt, zei dr. De Boer. Uit de archieven had hij weten op te diepen dat er vanuit de kerkelijke gemeente in de stad een krachtige verzetsbeweging was ontstaan. Het was niet bij protest gebleven: een groep bezwaarden had zich van de gemeente afgesplitst en zo een „afgescheiden kerk” gevormd.
Deze ‘afgescheidenen’ noteerden hun motivatie en kerkelijke acties in een ”Kamper kerkboek”, waaruit dr. De Boer voor zijn onderzoek kon putten. Op de eerste zestien bladzijden daarvan wordt de wettigheid van de afscheiding verdedigd met onder andere een beroep op de Nederlandse Geloofsbelijdenis.
Vervolgens ontdekte hij dat er op meerdere plaatsen in Nederland afscheidingen zijn geweest. Blijkbaar konden verontruste tegenstanders van remonstrantse predikanten op enkele plaatsen kerkelijke bijeenkomsten organiseren, die volgens dr. De Boer min of meer te beschouwen zijn als schaduwsynodes. Voorbeelden daarvan zijn de Haagse Conferentie in 1612 en de kerkelijke vergadering van 1616 in Amsterdam, die vanwege de brede afvaardiging uit bijna alle provincies meer het karakter had van „een heimelijke synode.”
De onderzoeker noemde het opmerkelijk dat deze kerken zichzelf in de archiefstukken kruiskerken noemden. „Die term kruiskerk roept immers herinneringen op aan de Spaanse onderdrukking. Dat klinkt wel als een verwijt aan de overheid.”
Johannes 4
Dr. P. M. Wisse, universitair docent dogmatiek en oecumene aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, hield een lezing over de uitleg van Johannes 4:24 („God is een Geest”) in de Vroege Kerk en de Reformatie. Volgens dr. Wisse is deze tekst zelden vanuit de context van het Johannesevangelie verklaard, maar meestal vanuit de fronten waarin de exegeten zich bevonden. „In de vroege Reformatie wordt deze tekst te veel uitgelegd vanuit het lutherse schema, namelijk vanuit de tegenstelling Wet en Evangelie.”
Dr. Wisse kwam na uitvoerig vergelijkend onderzoek over de uitleg van deze tekst tot de conclusie „dat de radicaliteit van de johanneïsche tekst door commentaren meestal wordt onderdrukt door deze te lezen vanuit een paulinische tegenstelling tussen vlees en geest.” Volgens hem verdwijnen daarmee de radicaliteit en diepe reikwijdte van Johannes’ incarnatieleer, namelijk het deelhebben van de mens aan het goddelijke.
In zijn openingswoord had prof. dr. H. van den Belt, voorzitter van het Kerkhistorisch Gezelschap (KHG), zijn zorgen uitgesproken over de afname van de formatieplaatsen voor kerkgeschiedenis aan de theologische faculteiten als gevolg van overheidsbezuinigingen. Hij stelde dat het KHG zich actief moet inzetten om beleidsmakers te overtuigen van het belang van kerkgeschiedenis.