Israëlavond GG: Joden in eerste plaats Evangelie verkondigen
Veel christenen hebben een prijzenswaardige liefde voor de Joden, maar stellen de verkeerde prioriteiten. Ze verliezen het belangrijkste uit het oog: onze verantwoordelijkheid om de Joden het Evangelie te verkondigen.
Zendeling Paul Morris van de Britse organisatie Christian Witness to Israel (CWI) zei dat vrijdag in Woerden tijdens een thema-avond van het Deputaatschap voor Israël van de Gereformeerde Gemeenten. Daar kreeg hij het eerste exemplaar overhandigd van de Nederlandse vertaling van zijn boek ”Am Ysrael Chai! Het volk Israël leeft! Joodse thema’s in het Nieuwe Testament” (uitg. Ripe Publishing).
Morris, die 36 jaar actief is om het Evangelie bij het Joodse volk te brengen, stelde dat bij veel christenen, zeker ook in Nederland, hun ideeën over de toekomst hen van hun belangrijkste taak afhouden. „Zij geloven dat er een bijzondere fase van Gods heilsplan komt: Jezus zal snel komen en dan zullen de Joden geloven. Dus we steunen de Joden alvast om naar Israël terug te gaan. Er zijn christelijke organisaties die daar veel geld in steken. De Joden vinden dat vreemd, maar ze vinden het natuurlijk ook prachtig. Ze houden er echter niet van als christenen hun het Evangelie brengen.”
Liberale en orthodoxe Joden zijn er even afkerig van, zei Morris. „Liberalen zijn vaak wel opener. Ze willen laten zien dat ze willen luisteren en vriendelijk zijn. Veel orthodoxe Joden voelen die behoefte niet.”
De Joden hebben duizenden jaren ervaring met de thora en toch ervaren ze geen persoonlijke verhouding met God, aldus Morris. „Als een christen die wel heeft, kan Gods Geest dat gebruiken om een Jood jaloers te maken. God heeft beloofd dat er altijd Joden zullen worden bekeerd. Het is het enige volk dat die belofte heeft. De Heere heeft ook beloofd dat er zeer velen van hen zullen worden bekeerd. Is dat dichtbij? Dat weet ik niet, maar er gebeurt wel iets onder de Joden: wereldwijd zijn velen bezorgd over de problemen in hun gemeenschap en daardoor is er meer openheid om over Jezus te spreken. Het Midden-Oosten is vol onrust; het lijkt erop dat God iets aan het voorbereiden is.”
Ook de Jodenvervolging in de loop der eeuwen is soms een argument waarom niet onder het Joodse volk wordt geëvangeliseerd: christenen zouden geen recht van spreken hebben. „Een schandelijk verleden ontslaat de christenheid echter niet van de plicht Joden het Evangelie te verkondigen. Het zou betekenen dat zondaren Gods Woord niet mogen brengen. Als we het nalaten, verzwaren we onze schuld”, zei ds. C. J. Meeuse uit Goes. „Een Joods predikant noemde het wrede barmhartigheid als we zijn volk wel materiële hulp bieden, maar hun het Evangelie onthouden.”
Ds. Meeuse blikte terug op de ruim twintig jaar dat het deputaatschap van de Gereformeerde Gemeenten, waarvan hij vanaf het begin voorzitter is, actief is. In Nederland en België zijn synagogen bezocht en zijn met rabbijnen gesprekken gevoerd. „Een Joodse universitair docent zei ons eerlijk dat Joden dichter bij de moslims dan bij de christenen staan: Jood en moslim hebben beiden een plichtenleer. In een synagoge zei iemand ons –niet onvriendelijk– dat we erger dan de nazi’s zijn: „Die wilden ons lichaam doden; u wilt onze ziel doden.””
Deuren gingen open in Israël, in Oekraïne en recent nog in Moldavië, zei ds. Meeuse. „Wat een verwaardiging dit werk te mogen doen. Met verwondering zien we dat God in harten werkt, mensen samenbrengt en dat nu in Nazareth een gemeente ontstaat die op zoek moet naar een groter gebouw.”
In Oost-Europa wordt in Joodse gemeenten onderwijs gegeven uit de Heidelbergse Catechismus, er wordt lectuur verspreid en ook op andere wijzen hulp en toerusting geboden. „De Heere gebruikt vaak persoonlijke ontmoetingen”, zei ds. Meeuse. „Toon je achting voor de Jood en probeer op vriendelijke wijze vertrouwen te winnen.”
Bij verkondiging onder Joden moet er altijd dankbaarheid doorklinken, want via dat volk ontvingen wij het Evangelie, stelde zendeling Morris. „De hele Bijbel is door Joden geschreven. We treden hen met warme gevoelens tegemoet.”