Bonhoeffer en cyclopisch gedram in Genemuiden
Uitgerekend in Genemuiden, hartje biblebelt, kan ineens duidelijk worden hoe profetisch Dietrich Bonhoeffer sprak toen hij zeventig jaar geleden een volstrekt religieloze samenleving zag aankomen. Hoe kunnen we in zo’n samenleving onze positie nog duidelijk maken?
De SGP-kiesvereniging van Zwartewaterland organiseerde vorige week een debatavond. Progressief tegenover conservatief, seculier tegen christelijk, PvdA-Kamerlid Yücel tegen ondergetekende. Yücel is bekend geworden door haar plan om ”homoambassadeurs” naar islamitische en reformatorische scholen te sturen om de acceptatie van homoseksualiteit in deze kringen te bevorderen. Over die plannen moest het gaan, binnen het bredere kader van tolerantie.
Halverwege het debat moest ik denken aan een uitspraak van dr. W. Aalders. Ik heb die uitspraak niet terug kunnen vinden maar het ging over ideologie, over eenzijdige drammerigheid en de metafoor van de cycloop. De gezichtsvernauwing van de eenogigheid.
Ik moest daaraan denken omdat ik met mijn betoog op geen enkele manier tot mijn gesprekspartner doordrong. Dat kan natuurlijk aan mij hebben gelegen. Maar ik had toch het idee dat ik een aantal goede argumenten inbracht, en dat ik daar maar geen antwoord op kreeg. Wat ik alleen te horen kreeg, was een zorgvuldig geoefend retorisch verhaal over vrijheid en het individu. En wie waren wij om mensen in dat recht op individuele vrijheid –ook binnen de kerk, ook binnen reformatorische scholen– te belemmeren?
Yücel verdedigde de stelling dat de vrijheid van vereniging en onderwijs geen vrijbrief mogen zijn voor een inperking van de vrijheden van het individu. Dat wil zeggen: iedere kerk, iedere school, of welke andere gemeenschap dan ook moet binnen haar gelederen accepteren dat er mensen zijn die (bijvoorbeeld) homoseksueel zijn, daar openlijk voor uitkomen en daar ook naar leven.
Je begint dan natuurlijk met uit te leggen wat echte tolerantie is: de erkenning van het geweten als domein waar de staat niet met geweldsmiddelen in mag binnendringen. Maar Yücel was niet van de gedachtepolitie, zei ze. Iedereen mocht zijn mening over, bijvoorbeeld, homoseksualiteit behouden, als hij maar ruimte bood voor andere opvattingen over dat onderwerp, ook binnen de kerken, ook binnen het reformatorisch onderwijs.
Vrij belijden
Vervolgens probeer je dan uit te leggen dat die individualistische interpretatie van grondrechten in strijd is met de Grondwet zelf. In artikel 6 heet het immers dat iedereen het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, individueel of –nota bene– in gemeenschap met anderen. Artikel 23, het artikel over de vrijheid van onderwijs, erkent het recht van ouders om een eigen school te stichten, voor die school eigen leermiddelen te kiezen en van de docenten loyaliteit aan de grondslag van die school te eisen.
Maar daar had Yücel niet zo veel mee te maken, geloof ik. Een antwoord op dit argument bleef ze nadrukkelijk schuldig. Wat er nou allemaal precies in de Grondwet stond, mocht haar individualistische en activistische interpretatie niet belemmeren.
Pijnlijker, wat mij betreft, werd het nog toen het op een gegeven moment over die „gemeenschappen” ging die in eigen gelederen meer diversiteit van opvatting moeten toestaan. Dat betekende volgens Yücel dus niet dat reformatorische gelovigen hun standpunt over homoseksualiteit moeten herzien, maar binnen hun gelederen wel andere opvattingen als gelijkwaardig moeten toelaten.
Je probeert dan duidelijk te maken dat zo’n gemeenschap ontstaat rondom een gemeenschappelijk belijden, een gemeenschappelijke interpretatie van de Bijbel als het Woord van God. Dat die interpretatie ook consequenties heeft voor het denken over homoseksualiteit. En dat die acceptatie van homoseksualiteit in eigen kring dus een geheel andere visie op de Bijbel, op de interpretatie daarvan, en daarmee dus wel degelijk een nieuwe manier van denken betekent. En dat Yücel dus wel degelijk aanvoerder van een nieuwe gedachtepolitie is.
Maar het lukte me, was mijn indruk, op geen enkele manier om dat duidelijk te maken. Wat gaf dat nou, vroeg ze? Ze vroeg (de staat vroeg, de meerderheid van de Tweede Kamer vroeg) alleen maar om homoseksuelen in hun rechten te erkennen en hun binnen de kerken en scholen een volwaardige plaats te geven.
Onbegrip
Dat dat wel degelijk een diepe inbreuk op de vrijheid van geloof, vereniging en onderwijs is, ging er bij haar op geen enkele manier in.
Op dat punt aangekomen kun je bijna alleen nog maar de conclusie trekken dat het cyclopische gedram (Yücel erkende dat de problemen zich vooral voordeden op islamitische scholen, maar toch…) ook te maken heeft met een volkomen onbegrip van wat geloof nog betekent. De tijd van theologische woorden, de tijd van innerlijk en geweten is voorbij, de tijd van religie is voorbij. We gaan een tijd zonder religie tegemoet. Dat schreef Bonhoeffer in zijn beroemde gevangenisbrief van 30 april 1944.
Die religieloosheid heeft grote consequenties voor het politieke en maatschappelijk debat. De winst van zo’n debatavondje is, ondanks de teleurstellende uitkomst, dan toch groot. In het zaaltje met enigszins apathische SGP’ers drong langzaam maar zeker door hoe er buiten Genemuiden wordt gedacht. En de fronten van de komende jaren worden steeds duidelijker. Ik heb het idee dat de bezinning daarop nog wel wat extra stimulans kan gebruiken.