Kerk & religie

Irene Brunsveld: zendingsdiacones met een gietertje

Als kind gaat ze wel naar de zondagsschool, maar niet naar de kerk. Op 15-jarige leeftijd vertrekt Irene Brunsveld, die in Duitsland opgroeit, voor een diaconaal jaar naar Nederland. Daar besluit ze haar leven in dienst van God te stellen. Sindsdien leidt ze als zendingsdiacones, soms door een crisis heen, een dienend bestaan.

24 April 2015 18:57Gewijzigd op 15 November 2020 18:28
Zendingsdiacones Irene Brunsveld. beeld RD, Anton Dommerholt
Zendingsdiacones Irene Brunsveld. beeld RD, Anton Dommerholt

Met haar blauwe jurk en witte hoofdkapje is zuster Irene van verre herkenbaar als diacones. „Vanochtend riep iemand op straat naar me: „Hoi, jullie bestaan dus nog!” Dat soort reacties krijg ik vaker”, zegt de 76-jarige, die volgende week 60 jaar zendingsdiacones is.

Of een uniform nog van deze tijd is? Zuster Irene knikt. „Politieagenten en mariniers lopen eveneens in een uniform. Zo ben je als diacones ook zichtbaar in de samenleving. Ik merk dat ik door mijn herkenbare kleding vaak bij voorbaat vertrouwen van mensen krijg.”

De energieke Brunsveld zit in een rieten stoel in haar kamer in het Zendings-Diaconessenhuis in Amerongen. De laptop op tafel –„Ik mail met mensen uit de hele wereld”– is dichtgeklapt. In de vensterbank bloeien orchideeën. Aan de wand hangt de Bijbeltekst: „Mijn genade is u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht.”

Haar accent verraadt haar Duitse afkomst. Brunsveld werd in november 1938 –„De dag voor de Kristallnacht”– in Bocholt geboren en groeide op met twee zussen. „Later kregen we nog een broertje, een nakomertje.” Haar vader was Nederlander, haar moeder Duitse. „Vanwege de woningnood zaten we tot ver na de oorlog met drie gezinnen in één huis met acht kamers.”

Uit de laatste periode van de Tweede Wereldoorlog bleven haar angstige momenten bij. „Vader reed als vrachtwagenchauffeur in het Ruhrgebied. Op de radio hoorden we dat daar bombardementen plaatsvonden. Soms kwam vader een week niet thuis. We vroegen ons af: Leeft hij nog, of niet?”

Later werd een groot deel van de industriestad Bocholt gebombardeerd. „Toen de bommen vielen, merkte ik dat de volwassenen in huis doodsbang waren. Dat maakte indruk. Een andere keer, toen ik buiten speelde, zag ik de toren van de dichtstbijzijnde kerk instorten. Vanaf dat moment hielden de rooms-katholieken dienst in onze protestantse kerk.” Glimlachend: „Ik leerde al jong over kerkmuren heen te kijken.”

Op de rooms-katholieke basisschool in Bocholt was Brunsveld lange tijd de enige protestant in de klas. „Na de oorlog kwamen er een paar protestantse leerlingen bij. Ooit kregen we les van een kapelaan die voor het bidden zei: „Willen de heidenen de klas verlaten.” Daarmee bedoelde hij ons. De ouderraad heeft daar een stokje voor gestoken en de kapelaan moest vertrekken. Mijn vriendinnen waren allemaal rooms-katholiek. Met een groep van zes had ik een hechte band. We ontmoeten elkaar nog ieder jaar.”

Welke plaats namen het geloof en de kerk bij u thuis in?

„We hoorden, zoals bijna alle protestanten in de regio, bij de Lutherse Kerk. Mijn ouders waren hoogstaand ethisch maar hadden, in ieder geval in mijn jeugd, geen persoonlijke band met God. We gingen niet naar de kerk. Als kinderen moesten we wel elke week naar de zondagsschool, een uur lopen door de stad. Vanaf mijn dertiende kreeg ik belijdeniscatechisatie en toen ik bijna vijftien was, deed ik belijdenis. Later hielp ik mee op de zondagsschool.”

Hoe kwam u ertoe als vijftienjarige voor een diaconaal jaar naar Nederland te gaan?

„Ik ging hierheen om in een beschermde omgeving de Nederlandse taal te leren. Dat wilde mijn vader. Mijn tante had hier de functie hoofd van de keuken, dus ik was niet helemaal onbekend met de zendingsdiaconessen. En mijn oudere zus was ook een jaar in Amerongen geweest. Tijdens het diaconale jaar werkte ik onder meer in de keuken en de huishouding en op de ziekenafdeling. Ook leerde ik gasten bedienen. Een paar keer per week kregen we ’s middags met een groepje Nederlandse les.”

Dat diaconale jaar had grote gevolgen.

„In die tijd leerde ik God persoonlijk kennen en ervoer ik de roeping mijn leven in Zijn dienst te stellen. Op een zondagavond hoorde ik een preek over Abraham, Genesis 12: „Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uw vaders huis naar het land dat Ik u wijzen zal. Ik zal u zegenen en gij zult een zegen zijn.” Ik kreeg het gevoel: Dat is voor mij bedoeld. Ik vond dat niet prettig, heb er twee nachten mee geworsteld. Maar ik wist dat God beslag op mijn leven legde. Ik schreef mijn ouders dat ik diacones wilde worden. Toen mijn vader dat las, moest ik acuut mijn koffers pakken en naar huis komen. Tot halfdrie ’s nachts heb ik er met mijn ouders over gediscussieerd. Toen zei pa: „Ik geloof dat het echt is.” Op mijn zestiende begon ik als leerling-diacones.”

Jongeren dromen soms van trouwen en kinderen krijgen. Dat deed u niet?

„Dat leefde bij mij niet zo sterk. Ik was niet zozeer gevoelsmatig met dat soort zaken bezig, maar meer verstandelijk, en wilde me daarin aan God overgeven. Als leerling-diacones volgde ik overigens de kweekschool in Utrecht en werkte ik een periode op een kleuterschool. Dus ik ging wel veel met kinderen om.”

Hoe ziet het leven van een diacones eruit?

„In de eerste tijd gold het zendingsprincipe sterk: je kiest je opleiding en werkplek niet uit, maar wordt ergens heen gestuurd. De gedachte daarachter was: Wat voor taak je ook doet, het is altijd tot eer van God en om mensen te winnen voor de Heere Jezus. Tegenwoordig wordt er meer over gesproken waar je naartoe gaat en ook gekeken naar je talenten en wensen.

Ik heb in diverse instellingen van de zendingsdiaconessen gewerkt. In Rotterdam deed ik kinder- en jeugdwerk, in Amsterdam zat ik bij het begeleid wonen. Ook was ik drie jaar nachthoofd in verpleeghuis De Hemelse Berg in Oosterbeek, dat niet meer bestaat, en werkte ik vijf jaar in een psychiatrische kliniek in Duitsland. Ik deed alles met hart en ziel, afgezien van de zeven jaren dat ik een functie in de keuken had. Dat paste niet zo bij mij.”

Hebt u ooit getwijfeld aan uw roeping?

„Tussen 1975 en 1980 heb ik een crisis doorgemaakt. Toen voelde ik me hier een periode niet meer zo thuis. De gemeenschap was in die tijd veel geslotener dan nu. Ik ben een pionier en wilde meer ruimte bieden aan mensen van buitenaf. Daarin liep ik voor de rest uit. Dat botste. Toch was het achteraf gezien ook een gezegende tijd waarin ik een intensief gebedsleven had.”

Hoe kwam u door die crisis heen?

„Ik heb altijd een vriendenkring gehad waarmee ik van gedachten kon wisselen. Op een dag ben ik bij een bevriend echtpaar –wijze mensen– geweest. We gingen onafhankelijk van elkaar op de knieën. Ik bad: „Heer, wat wilt U: moet ik blijven of niet?” Na een kwartier stille tijd hadden we alle drie de gedachte dat het ”blijven” was.” Toen kon ik weer verder.”

Welk werk had het meest uw hart?

„De pastorale gesprekken vond ik het mooist. Ik heb professoren, mensen van adel, huisvrouwen en verstandelijk beperkten verpleegd. In een verpleeghuis zijn ze allemaal gelijk. In De Hemelse Berg sprak ik veel met stervenden. Regelmatig had ik contact met patiënten die tegen anderen niets meer zeiden, maar nog wel tegen mij. Dat heb ik als dierbaar ervaren.”

Waar sprak u over met mensen in de laatste fase van hun leven?

„Ik stelde vragen: Waar bent u mee bezig, wat vindt u moeilijk? Kan ik nog iets voor u betekenen? Als iemand zei: „Ik wil m’n achterkleinkind nog een keer zien”, probeerde ik dat te regelen.”

Had de Bijbelse boodschap ook een plek in de gesprekken?

„Ja, natuurlijk. Mensen reageerden daar verschillend op. Een man zei: „Ik heb m’n hele leven niks van God willen weten en zou het laf vinden om nu nog bij Hem te komen.” Een zoon van een patiënt gaf aan: „M’n vader is erg teleurgesteld in de kerk en het geloof, daar moet u niet met hem over praten.” Maar later kwam hij terug en zei: „Zuster, doe het alstublieft toch.””

Wat wilde u de mensen meegeven?

„Dat ze vrede met God konden krijgen, vergeving van zonden mochten ontvangen. Soms waren gesprekken een soort biecht. Ik heb ook veel met patiënten gebeden. Als ze niet openstonden voor een gesprek, bad ik God of Hij Zelf tot hen wilde spreken.”

Toen u hier kwam, waren er zestig diaconessen. Nu zijn er nog twaalf, van wie zeven in actieve dienst.

„Ooit hebben we zelfs meer dan tachtig diaconessen gehad. Maar we hebben al jaren geen nieuwe intredes meer. Het diaconessenwerk zoals het begon –ongehuwd, op zakgeldbasis, levenslang– is niet meer van deze tijd.”

Betreurt u dat?

„Vanaf 2000 hebben we een paar kortverbanddiaconessen gehad. Na drie jaar besloot geen van hen te blijven. Toen heb ik een rouwperiode doorgemaakt. We vergrijzen. Dat is jammer, maar het biedt ook een kans om op een andere manier verder te gaan. Daarin zoeken we stap voor stap, biddend onze weg. We hebben nu enkele diaconale werkers die getrouwd zijn en hier niet wonen. En er zijn ruim vijftig vrijwilligers die veel werk doen, onder meer in de tuin, bij de receptie en voor de vijf zusters in zorgcentrum Elim. Hun inzet is heel waardevol.”

Ziet u nog toekomst voor de zendingsdiaconessen?

„Hoe het verder gaat, weet ik niet. Ons werk en onze toekomst zijn in Gods hand. We beleven Zijn trouw en hulp, maar hebben geen briefje op zak hoe het over tien jaar zal zijn.”

Vorig jaar stond u op een tentoonstelling in het Catharijneconvent in Utrecht.

„Het thema was ”Naastenliefde”. Elke dag waren er twee of drie mensen die als levend object een persoonlijk verhaal aan de bezoekers vertelden, aan de hand van een voorwerp. Ik heb er ook enkele dagen gestaan, evenals drie andere zusters uit onze gemeenschap. De één had een laptop bij zich om over stilte en stilteweekenden te praten, een ander een beeldje van een persoon die een arm om een ander heen slaat. En ik ging ernaartoe met een gietertje.”

Wat symboliseert de gieter voor u?

„Het is voor mij een symbool van ons motto: Ontvangen en doorgeven. God belooft in Johannes 8 dat Hij stromen van levend water in ons binnenste wil geven, niet om die voor onszelf te houden, maar om die te kunnen doorgeven. Toen ik een jaar of tien zuster was en me in dit opzicht soms arm voelde, kreeg ik meer zicht op deze belofte en ging ik daar ook om bidden. Als je dat doet, merk je dat God je wil gebruiken om Zijn zegen door te geven, bijvoorbeeld door je op het juiste moment te brengen bij iemand die dat nodig heeft.”

Denkt u bij het ouder worden na over het sterven?

„Ik word ouder en kwetsbaarder. Als jonge verpleegkundige bad ik al: „Heer, in een rolstoel kan ik het wel uithouden, maar dement worden lijkt me heel erg.” Maar je hebt het niet in de hand. Ik ben niet bang om te sterven, maar ik ben niet zo ver dat ik denk: Ik moet alles maar vast opruimen, dan hebben anderen er straks niet zo veel werk aan. Ik geniet van het leven. In de loop der jaren heb ik God beter leren kennen in Zijn barmhartigheid en trouw. M’n leven is in Zijn hand. Het beste komt nog.”


Levensloop Irene Brunsveld

Irene Brunsveld (1938) groeit op in een luthers gezin in Duitsland. Op haar vijftiende vertrekt ze naar Nederland voor een diaconaal jaar bij de zendingsdia­conessen in Amerongen, een gemeenschap die in mei 1935 is gesticht door de Duitse diacones Johanna Bock. De oorsprong ervan ligt in een Duitse opwekkingsbeweging aan het eind van de negentiende eeuw. Tijdens haar diaconaal jaar besluit Brunsveld zendingsdiacones te worden. Deze maand viert ze haar 60-jarig jubileum.

Brunsveld is lid van de protestantse gemeente in Amerongen en heeft daar de functie van wijkbezoekster.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer