Statenleden of senatoren
Deze week waren er verkiezingen voor de Provinciale Staten en de waterschappen. Toch ging de meeste belangstelling uit naar de samenstelling van de nieuwe Eerste Kamer. Begrijpelijk dat dit allerlei vragen opriep over de functie van de Senaat en de adequaatheid van het geldende kiesstelsel.
Waarom de Eerste Kamer zo in de schijnwerpers staat, kan duidelijk zijn. Zowel Rutte I als Rutte II ontbrak het daar aan een meerderheid. Daarvoor was de steun van andere partijen nodig. In de gepolariseerde situatie rond het eerste kabinet-Rutte (dat gedoogd werd door de PVV) was alleen de SGP daartoe bereid. Maar de ene SGP-senator was daarvoor ook voldoende. Holdijk zat destijds op een gouden zetel. Rutte II had drie partijen nodig: de constructieve oppositie van D66, ChristenUnie en SGP.
Door het forse verlies van de PvdA is ook die steun inmiddels niet meer voldoende. Hoelang zal dit kabinet, ondanks Ruttes spreekwoordelijke optimisme, nog overeind weten te blijven? Duidelijk is wel dat de strategische positie die de SGP gedurende korte tijd in het politieke krachtenveld wist in te nemen, steeds meer vervaagt.
Versplintering
Structureel gezien hebben we in Nederland te maken met een ingrijpende politieke versplintering. We hebben thans niet minder dan zes middelgrote partijen. Met nog geen 16 procent van de stemmen kun je de grootste partij van het land worden. Daarnaast zijn grote schommelingen in de kiezersvoorkeur kenmerkend. De PvdA was tweeënhalf jaar geleden bijna de grootste partij. Deze week bleef minder dan de helft van haar kiezersaanhang over. Het CDA beleefde een paar jaar geleden iets dergelijks. Kenmerkend voor de huidige situatie is ook de aantrekkingskracht van de flanken. PVV en SP bij elkaar vertegenwoordigen bijna een kwart van de kiezers.
Dat alles bij elkaar maakt het moeilijk om een coalitie te vormen die vier jaar lang een breed draagvlak heeft in beide kamers van de Staten-Generaal.
Bij de jongste kabinetsformatie is er te makkelijk van uitgegaan dat de voorstellen van het kabinet wel een meerderheid zouden krijgen in de Senaat. Het politieke primaat ligt immers bij de Tweede Kamer en de senatoren moeten vooral kijken naar de kwaliteit van de wetgeving, zo werd geredeneerd. Vanouds brengen de senatoren echter ook hun politieke opvattingen tot uitdrukking. Je stemt niet voor een wetsvoorstel waar je eigenlijk tegen bent omdat het juridisch zo goed in elkaar zit.
Tussentijdse beoordeling
Maar ook al vorm je een kabinet dat in beide Kamers op een meerderheid kan rekenen, dat is geen garantie dat dit ook vier jaar lang zo blijft. Niet alleen kunnen regeringspartijen te maken krijgen met afsplitsing in eigen gelederen, de Statenverkiezingen (en daarmee die voor de Senaat) vallen niet samen met die voor de Tweede Kamer.
Statenverkiezingen betekenden altijd al een tussentijdse beoordeling van het kabinetsbeleid. In Duitsland worden de verkiezingen voor de parlementen van de zestien deelstaten op verschillende data gehouden, zodat er altijd wel een regionale verkiezing op komst is.
Soms was een slechte uitslag van de Statenverkiezingen voor een van de regeringspartijen reden om de stekker eruit te trekken. Psychologische motieven en strategische overwegingen gaven daarbij vaak de doorslag. Tegenwoordig is echter ook de kans reëel dat een royale meerderheid in de Senaat na de Statenverkiezingen omslaat in een minderheidspositie. De kiezers zijn immers wispelturiger dan ooit.
Is dat een reden om het huidige kiesstelsel voor de Senaat ingrijpend te veranderen? Moeten de bevoegdheden van de Senaat worden ingeperkt om het primaat van de Tweede Kamer te versterken? Volgens sommigen zijn indirecte verkiezingen eigenlijk niet democratisch. Zelfs de oude vraag naar het nut van de Eerste Kamer komt weer boven water.
Koppeling problematisch
De huidige koppeling tussen de verkiezingen voor de Provinciale Staten en die voor de Eerste Kamer roept onmiskenbaar vragen op. Worden kiezers geacht zich bij hun stemkeuze te laten leiden door provinciale issues of door de landelijke politiek?
In het verleden was die vraag minder relevant dan tegenwoordig. Toen hadden de meeste kiezers een sterke binding aan hun partij. Veelal was dat een principiële keuze op grond van godsdienst of maatschappijbeschouwing. Men was socialist of communist, AR of CHU. Voor gemeenteraad, provincie en Tweede Kamer stemde men altijd op die partij, al waren er ook toen zwevende kiezers. Inmiddels bepalen die het beeld.
Daarbij komt dat de gang van zaken in de provincie het overgrote deel van de kiezers weinig interesseert. Ze weten er ook nauwelijks iets van. Wat daar gebeurt, is voor hen ook niet echt belangrijk. Geen wonder dat ze het massaal laten afweten. Woensdag bleef meer dan de helft van de kiesgerechtigden thuis.
Meer dan ooit beheerste de landelijke politiek de Statenverkiezingen. Het ging om de Senaatszetels. Moet die koppeling doorbroken worden? Dat zal de opkomst bij de Statenverkiezingen nog verder omlaag brengen. Dat je tegelijkertijd ook voor het waterschap kunt stemmen, helpt daar weinig aan. De waterschappen staan nog verder van de mensen af. Ongetwijfeld hebben deze lichamen hun nut, maar vrijwel niemand is op de hoogte van de zaken die daar aan de orde zijn en slechts weinigen hebben daarover een uitgesproken standpunt.
Verkiezingen worden alleen als zinvol ervaren als mensen de overtuiging hebben dat er iets te kiezen valt. Iets wat de moeite waard is om je schoenen voor aan te trekken.
Verschil nodig
Veel landen hebben een tweekamerstelsel, waarbij er zeer uiteenlopende manieren zijn voor de verkiezing van de Senaat of hoe die daar ook mag heten. In een aantal gevallen is de ”extra” kamer vooral bedoeld als vertegenwoordiging van de deelstaten of de regio’s. Dat is bij ons niet aan de orde, al wordt de Eerste Kamer door de Provinciale Staten gekozen.
Duidelijk is ook dat een tweekamerstelsel alleen nut heeft als er voldoende verschil is tussen beide kamers. Tegenover de beroepspolitici van de Tweede Kamer staan bij ons de deeltijdpolitici van de Senaat. De hoofdtaak van de senatoren ligt buiten de politiek, en dat moet ook zo blijven. Zij behoeven ook niet in de politieke schijnwerpers te staan en een grote bekendheid en populariteit onder de kiezers zien te verwerven. Regelrechte verkiezing van de senatoren is daarom niet voor de hand liggend.
Een verkiezing van de senatoren door de Tweede Kamer voorkomt in ieder geval dat er een groot verschil ontstaat tussen de politieke kleur van beide kamers. Gemakkelijk komt daardoor echter de onafhankelijkheid van de senatoren in het gedrang.
Elke fundamentele verandering van de manier waarop de Eerste Kamer gekozen wordt, vereist een grondwetswijziging. Daarvoor moet ook in de Eerste Kamer zelf een tweederdemeerderheid zijn. Die bereik je niet gauw als een belangrijk deel van de senatoren vindt dat zo’n verandering hun positie aantast.
Nog moeilijker zal het zijn om in de Senaat een tweederdemeerderheid te krijgen voor de afschaffing van dit college, zoals onder meer D66 bepleit. Binnenkort wordt er een staatscommissie ingesteld om de positie van de Eerste Kamer te bestuderen.
De parlementaire geschiedenis laat echter zien dat ingrijpende veranderingen op dit punt niet gemakkelijk zijn. Ruim anderhalve eeuw geleden pleitte Thorbecke al voor de afschaffing van de Eerste Kamer. Ondanks alle complicaties vormt het functioneren van de Eerste Kamer en de wijze waarop dit college verkozen wordt, ook niet het grootste probleem van ons politieke bestel.