Hoogmoed
Mattheüs 26:34
„Jezus zeide tot hem: Voorwaar Ik zeg u, dat gij in dezen zelven nacht, eer de haan gekraaid zal hebben, Mij driemaal zult verloochenen.”
Zie hoever de vermetelheid van een gelovige nog kan gaan om meer zijn eigen bedrieglijke hart dan het woord van de waarachtige God en van de Nierenproever, de Heere Jezus, te geloven. Eveneens om zijn gelovige broeders te verachten. Hoe gaat hoogmoed voor de val (Spreuken 16:18), daar Petrus het zo veel erger maakte dan al de anderen. Laten wij eruit leren om niet te steunen op eigen krachten, want hoe kan een krachteloze sterkte beloven van zichzelf of een zwakke en wankelende roemen van zijn standvastigheid? Of kent Christus niet veel beter ons arglistige en bedrieglijke hart dan wij zelf? (Jeremia 17:9, 10). Zo dan, wees niet hooggevoelende, maar vrees (Romeinen 11:20). Hierop volgt nu Jezus’ antwoord aan Petrus, waarin de Heiland Zijn grote ernst toont om de hoogmoed van Petrus de kop in te drukken: „Voorwaar, Ik, de Amen en de Waarachtige, Ik zeg u”, en daarom ziet toe voor uzelf, o Petrus. Jezus voorspelt Petrus hoe hij het nog veel erger zou maken dan al de overigen: „In deze nacht zult gij Mij driemaal verloochenen.” En Hij wijst hem aan hoezeer nabij zijn val was. Het zou geschieden „eer de haan tweemaal zou gekraaid hebben…” Hij geeft aan Petrus een duidelijk teken om er Jezus’ voorzegging bij te gedenken. En daarom: Ik zeg u, Petrus, vertrouw niet op uzelf, maar waak en bid.
Meinardus Antonides,
predikant te Onderwierum en Westerdijkshorn
(”Schriftmatige verklaring”, 1753)