Natuurlijk gaat het om de Senaat
Alle regionale sores over windmolens of aarbevingen ten spijt, staan de verkiezingen voor de Provinciale Staten ook dit jaar voor veruit de meeste Nederlanders in het teken van de Eerste Kamer. De grote vraag is of het kabinet, dat in de Senaat nu al afhankelijk is van gedoogsteun, zijn karwei af kan maken.

Omdat het zo mooi is, twitterde een uitgelaten minister Asscher van Sociale Zaken woensdag, samen met een foto van de uitslag van de stemming over zijn kort daarvoor behandelde ”Wet aanpak schijnconstructies”, die een eind moet maken aan de uitbuiting van vooral Oost-Europese werknemers.
PVV, CDA, ChristenUnie, SGP, VVD, 50Plus, D66, GroenLinks, PvdA, SP, Partij voor de Dieren: hun namen staan er allemaal onder, inclusief die van de afgesplitste Kamerleden: Klein, Van Vliet, Özturk en Kuzu, Bontes en Van Klaveren. Opgeteld 150 zetels; het volle pond dus. „Unaniem AANGENOMEN. Wow”, twitterde Asscher.
Wie niet beter weet zou door al die eensgezindheid haast gaan denken dat de ooit door D66-leider Van Mierlo gekenschetste geur van wilde beesten uit de Tweede Kamer is verdwenen. Wat nou kabinet dat op zijn laatste benen loopt? Wat nou minderheidskabinet?
Ook hier is het de schijn die bedriegt. Want in fractiekamertjes schrijven Kamerleden en partijmedewerkers ondertussen driftig door aan hun partijprogramma’s, die moeten dienen voor verkiezingen die nog niet eens zijn afgekondigd.
De messen worden geslepen, omdat na de verkiezingen voor de Provinciale Staten van 18 maart best eens een politiek vacuüm kan ontstaan dat het kabinet het verder regeren onmogelijk maakt en er dus nieuwe verkiezingen voor de Tweede Kamer noodzakelijk zijn.
Nadat vorige week ook de grote partijen hun campagnes voor de Statenverkiezing hebben opgestart en donderdag de politieke kopstukken hun eerste televisiedebat voerden, is de stembusstrijd serieus geopend.
Hoewel die strijd provinciaal wordt afgewikkeld, is de belangrijkste vraag die centraal staat toch echt nationaal: kan het huidige kabinet van VVD en PvdA straks met goed fatsoen nog blijven zitten? Of staan kort na 18 maart inderdaad vervroegde Tweede Kamerverkiezingen voor de deur?
Immers, via de Provinciale Staten wordt straks op 26 mei ook een nieuwe Eerste Kamer gekozen. En de kans dat VVD en PvdA daar samen een meerderheid halen, lijkt kleiner dan klein. Zelfs samen met de inmiddels vertrouwde gedoogpartners –D66, ChristenUnie en SGP– dreigt een politieke meerderheid buiten het bereik te raken.
De stembusgang op 18 maart is daarmee, zoals premier Rutte dat onlangs ook zelf omschreef, een referendum geworden over het kabinetsbeleid. Niet voor niets mengt de joviale regeringsleider zich dezer dagen actief in de strijd om de kiezer.
Hoe het af gaat lopen is onzeker. Helder is wél dat na 18 maart met name drie vragen een hoofdrol gaan spelen.
1. Houdt de gedoogconstructie stand?
Zoals bekend kan de coalitie van VVD en PvdA op dit moment al niet bogen op een meerderheid in de Eerste Kamer. Daarvoor komen ze, met 30 van de 75 zetels in de Senaat, precies 8 zetels tekort.
Waar aanvankelijk nog werd gedacht dat er met het CDA heus wel zaken viel te doen, wierp na wat schermutselingen in de Senaat al snel het ‘monsterverbond’ van D66, ChristenUnie en SGP zich met een constructieve opstelling op tot de „meest geliefde oppositie” van het kabinet. De samenwerking leidde onder meer tot een woonakkoord, een zorgakkoord, verschillende begrotingsakkoorden en een pensioenakkoord.
Vorige week hielden de regeringspartijen en het constructieve trio echter hun voorlopig laatste wekelijkse ‘gedoogoverleg’. Want als we de peilingen ook maar een heel klein beetje mogen geloven, ziet het er niet naar uit dat de huidige gedoogconstructie haar meerderheid in de Eerste Kamer zal behouden.
De gedogers staan weliswaar alledrie in de plus –vooral D66– maar die winst is bij lange na niet genoeg om het forse verlies goed te maken waarop VVD en PvdA lijken af te stevenen. Na 18 maart kan de gedoogcoalitie dus zomaar tot de curiositeiten uit het verleden behoren.
Zeker is dat echter niet. Want als de verkiezingen voor de Tweede Kamer in 2012 íéts hebben geleerd, dan is het wel dat er weinig méér dartelt dan de kiezersgunst. Zo wist PvdA-leider Samsom in amper twee weken tijd vanuit een vrijwel geslagen positie de in de peilingen veel grotere SP als een politieke pacman leeg te eten, na één avond stuntelen van SP-leider Roemer –u weet wel, die foto met dat rietje– tijdens een tv-debat.
Het is niet uitgesloten dat VVD en PvdA er de komende dagen in zullen slagen om de kiezer wijs te maken dat na jaren van zuur (hervormingen, bezuinigingen, lastenverzwaringen) het zoet van belastingverlaging en banen zo ongeveer voor het grijpen ligt, maar dat daarvoor wel enige continuïteit is vereist.
Het kan dus best dat de huidige gedoogcombinatie het met de hakken over de sloot tóch nog haalt. De opwaarts bijgestelde groeiprognose die het CPB deze week publiceerde, is door VVD en PvdA –en door de gedogers– alvast dankbaar geïncasseerd.
2. Wat doet D66?
Maar zelfs als in een nieuw gekozen Senaat het trio van D66, CU en SGP het kabinet aan een meerderheid kan blijven helpen, is continuïteit nog niet vanzelfsprekend.
Dat zal dan niet zozeer liggen aan de opstelling van de kleine christelijke partners, maar vooral aan D66. Fractieleider Pechtold heeft de afgelopen weken al meermaals aangegeven dat zijn partij de ophanden zijnde zetelwinst vertaald wil zien in een fors grotere invloed binnen het ‘gedoogquintet’.
Als D66, dat in de Eerste Kamer in een nek-aan-nekrace met de PVV wel eens de grootste zou kunnen worden, nóg meer dan nu zijn stempel drukken wil op het regeringsbeleid, kan dat zorgen voor wrijving. En niet alleen omdat dit stempel hoogstwaarschijnlijk een ander reliëf zal hebben dan wat CU en SGP voor ogen staat. Minstens zo belangrijk lijkt de vraag over hoeveel moed de PvdA nog beschikt om –na een derde verkiezingsnederlaag op rij– aan ‘Alexander de Grootste’, die van nature dichter staat bij de VVD dan bij de PvdA, vergaande concessies te doen.
Bovendien: of de gedoogpartijen nu wel of niet hun meerderheid behouden in de Senaat, in beide gevallen kan het voor D66 lucratief zijn om aan te sturen op een val van het kabinet en daarmee op nieuwe verkiezingen. Toch is de partij van Pechtold ook dan niet zomaar van het kabinet af. Kabinetten vallen doorgaans door een gebrek aan steun vanuit de eigen gelederen en zolang VVD en PvdA de rijen gesloten houden, is Rutte II moeilijk naar huis te sturen.
Zeker, de oppositie kan het minderheidskabinet het werken in de Eerste Kamer uiterst moeilijk maken, maar zolang het daar met redelijke voorstellen komt, kan politieke obstructie in de Senaat ook in je eigen gezicht ontploffen. Kiezers houden niet van politieke spelletjes en opportunistisch gedoe. Het kabinet ‘laten vallen’ is dus makkelijker gezegd dan gedaan.
Of nieuwe verkiezingen opportuun zijn, hangt trouwens ook weer af van de uitslag van de verkiezingen op 18 maart. In de wandelgangen wordt al openlijk gefluisterd over een nieuwe coalitie van VVD, D66 en CDA, partijen die qua standpunten dichter bij elkaar liggen dan de huidige coalitiepartijen VVD en PvdA. „We denken totaal verschillend over zo’n beetje álles”, zei Rutte afgelopen week op televisie nog maar eens over die ongedachte samenwerking.
Een politieke samenwerking tussen VVD, D66 en CDA zou bijvoorbeeld de onderhandelingen over een nieuw belastingstelsel flink kunnen bespoedigen, vergeleken met de situatie waarin de huidige coalitie hierover overeenstemming moet zien te bereiken.
Echter, wanneer D66, VVD en CDA ook in de nieuwe Senaat geen meerderheid behalen, ligt ook vanuit dat oogpunt het aankoersen op nieuwe verkiezingen voor de Tweede Kamer niet echt voor de hand. Want ook al valt het kabinet, met de verhoudingen in een nieuw gekozen Senaat zullen we het weer vier jaar moeten doen.
3. Wat wil het CDA?
Mochten D66, CU en SGP het kabinet straks niet meer aan een meerderheid kunnen helpen, dan zal de blik van Rutte –hoewel Samsom vast en zeker liever naar GroenLinks kijkt– zich waarschijnlijk al snel wenden richting het CDA. Met die partij probeerde het kabinet eind 2012 al een akkoord te sluiten over de woningmarkt, maar dat liep, met name door de hoge eisen van de christendemocraten, uiteindelijk op niets uit. Volgens ingewijden zouden de christendemocraten minister Blok (Wonen) het destijds in ruil voor steun zelfs zó moeilijk hebben gemaakt, dat de man letterlijk nabevend akkoord ging met alles wat D66, CU en SGP vervolgens eisten.
Sindsdien koestert het CDA zorgvuldig de beeldvorming dat het zo ongeveer alles wil wat de coalitie níét wil. Die ‘gestrekt been’-methode leverde de christendemocraten in de peilingen behoorlijke winst op.
Toch strijdt die beeldvorming voor een belangrijk deel met de feiten, betoogden de politicologen Simon Otjes en Tom Louwerse eerder dit jaar in een tussenbalans van het kabinet-Rutte II die zij maakten voor het Montesquieu Instituut. Zij keken voorbij de door de parijen gebezigde retoriek en legden de loep op hun feitelijke stemgedrag. De conclusie luidde dat het CDA zich eigenlijk alleen „qua toon” afzet tegen het kabinet, maar per saldo het kabinetsbeleid even vaak steunt als D66, CU en SGP. „Het CDA steunt de coalitie niet minder vaak dan de partijen van de C3; sterker nog, het steunt de coalitie vaker dan ‘gedoogpartner’ ChristenUnie”, aldus Otjes en Louwerse.
Zo stemde het CDA vóór de hervormingen in de langdurige zorg en Participatiewet en de Wet langdurige zorg, terwijl het niet betrokken was bij het akkoord hierover. Met andere woorden: veel constructiever dan de afgelopen tijd kán het bijna niet.
Dat CDA-leider Buma tot nu toe zeer afwijzend reageert op de oproep van premier Rutte om na de verkiezingen indien nodig meer samen te werken zegt daarom weinig. Bovendien geldt, net als voor D66, óók voor het CDA dat het weigeren van steun –mocht daar straks in het ‘landsbelang’ om worden gevraagd– zich electoraal tegen je kan keren.
Dat, zoals CDA-leider Buma eist, het kabinet voor steun van de christendemocraten zijn beleid zal moeten bijstellen, lijkt ook al niet meer dan logisch. Al komt de agenda van „lagere lasten en meer banen” die het CDA voor de komende tijd bepleit, ook zonder gestes al wel héél dicht in de buurt van de kabinetsplannen voor deze zomer.
Of toch de Van der Staaij-variant...
Blijft Rutte II na 18 maart in het zadel? De kans dat het misloopt, is reëel. Stel dat zijn kabinet, over welke bananenschil dan ook, valt, dan mag Nederland wéér naar de stembus. Dat is nogal wiedes, toch?
Nou, niet helemaal. Dat Nederlandse burgers in de achterliggende jaren té vaak het stemhokje van binnen hebben gezien, is in veel politieke partijen een breed gedeeld gevoel. Niet voor niets hamerden Rutte en PvdA-leider Samsom bij het aantreden van hun ministersploeg op stabiliteit, stabiliteit en nog eens stabiliteit. Daarom timmerden zij zo snel een kabinet in elkaar. Daarom stapten zij zo snel over hun eigen schaduw heen. En daarom sloven zij zich zo vreselijk uit om met deze regering de rit uit te zitten.
Precies om diezelfde reden heeft SGP-leider Van der Staaij er al diverse malen voor gepleit om na de val van een kabinet niet per definitie nieuwe verkiezingen uit te schrijven. Waarom niet éérst gepoogd om op basis van de oude verkiezingsuitslag de coalitie aan te vullen of een nieuwe coalitie te vormen, luidde zijn betoog. Dat scheelt veel tijd en energie, tijd die anders verloren gaat omdat tijdens een verkiezingscampagne het landsbestuur grotendeels stil ligt.
De kern van die redenering zou ook de andere gedoogpartners, ChristenUnie en D66, moeten aanspreken. Hún argument om het minderheidskabinet-Rutte II in het zadel te houden, luidt immers óók dat ons land in tijden van economische crisis nu eenmaal gebaat is bij politieke stabiliteit, en niet bij verkiezing op verkiezing?
Toch is het juist D66 dat met deze werkwijze waarschijnlijk nooit akkoord zal gaan. En dat niet alleen vanwege het praktische argument dat juist Pechtold en de zijnen bij nieuwe verkiezingen het meest te winnen hebben. Belangrijker nog is dat deze partij ontstaan is in de tijd dat voor de laatste keer een tweede kabinet werd gevormd op basis van één en dezelfde verkiezingsuitslag, namelijk die van 1963. Toen het kabinet-Marijnen in 1965 viel, werd het opgevolg door het kabinet-Cals, maar zonder nieuwe stembusgang. Mensen als Van Mierlo en anderen vonden dit zó ondemocratisch, dat zij met D66 hun debuut maakten in het parlement.
Er is nog een factor die de Van der Staaij-variant, goed beschouwd, onwaarschijnlijk maakt. Hij komt na 18 maart immers alleen in beeld als er op basis van de verkiezingsuitslag van 2012 gemákkelijk een nieuw kabinet gevormd kan worden dat én in de Tweede én in de Eerste Kamer op een meerderheid kan bogen. Vermoedelijk zal daarvan geen sprake zijn. En dan houdt het wat deze variant betreft sowieso op.