Aanwijzingen voor spuwen en slapen
Titel:
”Het civilisatieproces”
Auteur: Norbert Elias
Uitgeverij: Boom
Amsterdam, 2001
ISBN 90 5352 462 2
Pagina’s: 848
Prijs: € 56 ƒ 125,00).Veel historici en sociologen laten ”Het civilisatieproces” van Norbert Elias links liggen. Ten onrechte, want het boek is een meesterwerk. De auteur geeft een boeiende beschrijving van de ontwikkeling van de West-Europese beschaving vanaf de Middeleeuwen tot het einde van de achttiende eeuw.
Meesterwerken lees je niet op een achternamiddag. Het lezen vraagt veel tijd, een sterke concentratie en soms ook enige volharding. Dit geldt zeker voor het bekendste werk van de Duits-Nederlandse socioloog Elias ”Het civilisatieproces” (1939). Dit jaar kwam een vertaling door onder meer W. Kranendonk en Han Israëls op de markt. Verschillen in vertaling heb ik niet opgemerkt. Eerder viel op dat ook deze meester wel eens in een vorm van herhaling vervalt, wat soms tot enige vermoeidheid leidt. De bereidheid om je oordeel wat op te schorten, is onmisbaar.
De ondertitel ”Sociogenetische en psychogenetische onderzoekingen” bevat bijvoorbeeld voor de moderne lezer niet direct aansprekende begrippen. Ook niet na de toelichting in het voorwoord bij de eerste uitgave „Volgens een soort ”sociogenetische grondwet” doorloopt ieder individu gedurende zijn kleine geschiedenis opnieuw iets van dezelfde processen die zijn samenleving in de loop van haar grote geschiedenis heeft doorgemaakt.”
Hoogmoed
Elias beschrijft de ontwikkeling van de West-Europese beschaving vanaf de Middeleeuwen tot het einde van de achttiende eeuw. Anders gezegd: hij bespreekt de ontwikkeling van het feodale Europa, zoals dat na de Karolingische periode vorm krijgt, tot het eindpunt, het absolutistisch koningschap van de beruchte Franse Lodewijken. Hij doet dit op zo’n aansprekende manier, dat je niet slechts geboeid blijft lezen, maar op enig moment ook iets begrijpt van de bekende uitspraak van Lodewijk de Veertiende: „L’Etat c’est moi” (De staat, dat ben ik).
Ik heb altijd gedacht dat deze vereenzelviging van de staat met de persoon van de koning een staaltje van ongegeneerde hoogmoed was. Elias ontkent dit niet, maar toont op overtuigende wijze aan dat de Franse koningen in de zeventiende en achttiende eeuw een buitengewone positie in hun land innamen. Zij wisten een zodanig evenwicht tussen de drie machtige standen te scheppen, dat ieder in overwegende mate van de koning afhankelijk was.
Twee belangrijke maatschappelijke feiten spelen daarbij een hoofdrol: de koning, als symbool van het centraal gezag, heerst over de samenleving, omdat hij beschikt over het geweldsmonopolie en het belastingmonopolie. Het geweldsmonopolie tekent de langzame ontmanteling van de autonomie van de ridders of krijgers, die van onbehouwen vechtjassen in de loop van een eeuwenlang civilisatieproces veranderden in gedienstige hofadel.
Zelfbewustzijn
Elias gebruikt eenderde deel van zijn boek om dit proces van staatsvorming in Frankrijk aan te tonen. Sterk sociologisch, maar daarom niet minder overtuigend. In de eerste twee hoofdstukken komen echter heel andere onderwerpen aan bod. In hoofdstuk 1 gaat de auteur in op het verschil tussen het Duitse ”Kultur” en het Franse ”civilisation”, dat uit een sociale tegenstelling voortvloeit.
Elias: „Tegenover elkaar staan hier dus enerzijds een maatschappelijke laag die haast geen gelegenheid krijgt om politiek actief te zijn, die nauwelijks in politieke en nog maar aarzelend in nationale categorieën denkt, en die zich uitsluitend en allereerst legitimeert op grond van haar geestelijke, haar wetenschappelijke of artistieke prestaties – en anderzijds een maatschappelijke bovenlaag die in de ogen van de anderen niets ’presteert’, maar de vorming van gedistingeerd en distingerend gedrag in het middelpunt van haar zelfbewustzijn en zelfrechtvaardiging heeft staan.”
Het lezen van dit soort zinnen vergt inspanning. Niet minder is geduld nodig, want pas een paar honderd pagina’s verder wordt duidelijk dat die bewuste bovenlaag –de Franse hofadel– min of meer model staat voor de betere kringen, die zorg dragen voor stabiliteit en een voorbeeldfunctie hebben. Die laatste functie is vanaf de Middeleeuwen tot op heden steeds in ontwikkeling geweest.
In hoofdstuk 2 beschrijft Elias de civilisatie als specifieke verandering van het menselijk gedrag. Kernwoord in deze benadering is het woord ”civilite”, een lastig te vertalen woord, dat het best met beschaafd zijn, welgemanierd of wellevend kan worden weergegeven. Maar steeds is het net iets meer. Aan de basis ligt Erasmus’ boekje uit 1530 ”De civilitate morum puerilium”. In dit werkje geeft Erasmus een korte verhandeling over de opvoeding van jongens, en dan met name gericht op het aanleren van goede manieren. Nogal de buitenkant, zouden we nu zeggen. De ongelofelijke populariteit van dit boekje –er verschenen honderddertig edities, tot in de achttiende eeuw toe– maakt duidelijk dat het om meer dan een ’hoe-hoort-het-benadering’ gaat.
Het wezenlijke bestaat hierin dat de jongen, de jonge ridder, zijn driften leert reguleren en sociale omgangsvormen leert gebruiken die gericht zijn op wederzijdse afhankelijkheid.
Beheersing
Met verbazing lees je tientallen pagina’s lang aanwijzingen over het gebruik van mes en vork bij het eten, het neussnuiten, spuwen, slapen enzovoorts. Elias laat zien dat al deze verrichtingen van ruw, onbeheerst zijn en gericht zijn op directe behoeftebevrediging, in de loop van de tijd gemodelleerd worden. Het is met name de adel –die een plaats aan het hof krijgt– die hierin een vooraanstaande rol speelt en als voorbeeld voor de andere standen fungeert.
Het gaat Elias dus niet om de ontwikkeling van de omgangsvormen op zich. Hij is vooral betrokken op de gemeenschappelijke ontwikkelingsrichting naar grotere beheersing, en op de maatschappelijke functie, het vormgeven aan het samenleven in een steeds ingewikkelder maatschappij.
Het laatste hoofdstuk geeft een ”ontwerp van een civilisatietheorie”. Hierin wordt als een soort samenvatting het voorafgaande nog eens kort besproken, onder meer in paragrafen als ”De verhoofsing van de krijgers”. Wat ik hierin mis, is een echte theorie. Elias geeft de twee vormen van beschaving –cultuur en civilisatie– wel een plaats, maar verder doet hij er niet veel mee. Zijn civilisatietheorie krijgt vooral gestalte in Frankrijk. De twee ontstaanswijzen socio- en psychogenese laten zich toch moeilijk op elkaar betrekken.
In de epiloog gaat Elias nog eens in discussie met collega-sociologen. Velen delen mijn enthousiasme voor dit boek namelijk niet. Historici negeren het veelal, maar ook sociologen lieten en laten het links liggen. Terwijl het werk, ondanks bovengenoemde beperkingen, toch een erudiete poging doet om de wording van een deel van een samenleving te beschrijven en te verklaren. Norbert Elias, die wel in Nederland school maakt –de zogenaamde Amsterdamse School– schreef met ”Het civilisatieproces” een meesterwerk. Zijn boek is dan ook zeer terecht opgenomen in de reeks ”Denkers die ons wereldbeeld veranderden”.