SCP: Jongeren denken positiever over homoseksualiteit
DEN HAAG. Jongeren zijn de afgelopen jaren positiever gaan denken over homoseksualiteit. Lesbische, homoseksuele en biseksuele (lhb) jongeren ervaren intussen op veel terreinen „fors meer problemen” dan heteroseksuelen.

Dat blijkt uit een vandaag verschenen publicatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau, gebaseerd op diverse onderzoeken.
In 2006 was 18 procent van de jongvolwassenen (16-25 jaar) negatief over homo- en biseksualiteit. Nu is dat gedaald tot 6 procent. Scholieren (11-16 jaar) denken nu eveneens positiever over een andere geaardheid dan enkele jaren geleden. Het SCP geeft onder meer aan dat „een expliciete afwijzing van een vriendschap met lhb-jongeren” onder scholieren „vaak niet meer aan de orde” is.
Van de jongvolwassenen is 91 procent van mening „dat homoseksuele mannen en lesbische vrouwen hun leven moeten kunnen leiden zoals zij dat zelf willen.” Ook steunt de overgrote meerderheid gelijke rechten voor homo’s en hetero’s als het gaat om trouwen (87 procent) en adoptie (79 procent).
Dat het huwelijk voor paren van gelijk geslacht dient te worden afgeschaft, vindt 6 procent. Wel noemt 17 procent van de jongvolwassenen het „onaanvaardbaar” als later hun eigen zoon of dochter zou gaan samenwonen met een partner van dezelfde sekse. Het „grootste knelpunt” bij de houding ten opzichte van homo- en biseksualiteit blijven, aldus het SCP, (zichtbare) intieme handelingen zoals zoenen of hand in hand lopen.
Volgens het SCP verkeren „religieuze jongeren” vaker in de situatie dat niemand in hun omgeving op de hoogte is van hun gevoelens voor seksegenoten. Ook hebben ze een negatievere houding ten opzichte van hun eigen seksuele oriëntatie. In het algemeen hebben lhb-jongeren een minder goede relatie met hun ouders, spijbelen ze vaker en gebruiken ze meer middelen, zoals sigaretten of drugs. Overigens lijkt religie in deze groep „bescherming te bieden tegen roken en blowen.” Op diverse andere terreinen zijn de verschillen tussen religieuze en niet-religieuze jongeren volgens het SCP nog onvoldoende in kaart gebracht.
Hoewel de meerderheid van de lhb-jongeren er „prima in slaagt om een gezond en gelukkig leven te leiden”, spreekt het SCP ook van „een wat alarmerende boodschap” als het gaat om de verhoogde risico’s binnen deze groep. Zo komen ook psychische problemen en suïcidepogingen relatief veel voor. Het percentage lhb-jongvolwassenen dat weleens een suïcidepoging heeft gedaan ligt bijna vijf keer zo hoog (9 procent) als bij heteroseksuelen (2 procent).
Lhb-scholieren worden vaker gepest. Het percentage scholieren dat wekelijks met pesten te maken heeft, ligt met 16 procent vier keer zo hoog als dat onder heteroseksuele leerlingen (4 procent).
„Bijbelse visie op seksuele diversiteit niet afzwakken”
In een nieuwe studie belicht het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) de acceptatie van homoseksualiteit bij jongeren. Levert het rapport in reformatorische kring herkenning op? Pieter Moens: „Ik krijg geen signalen dat deze jongeren extra worden gepest.”
Als Moens, voorzitter van de stuurgroep (homo)seksualiteit van de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS), het rapport leest, vallen hem enkele zaken op. „De acceptatie van homoseksuele en biseksuele personen neemt toe. Tegelijk blijven veel jongeren, religieus of niet, moeite houden met het praktiseren van deze gerichtheid en de openbare zichtbaarheid daarvan, zoals het hand in hand lopen.”
Ook in reformatorische kring is de aandacht voor homoseksuele jongeren volgens Moens de afgelopen jaren toegenomen, doordat seksuele diversiteit meer bespreekbaar is geworden. „Daarbij is het van belang de homoseksuele praxis op Bijbelse gronden te blijven afwijzen. Ik zie dat dit ook gebeurt. Het is zorgelijk als mensen hun visie op seksuele diversiteit afzwakken op sociaal-emotionele gronden, omdat bijvoorbeeld een vriend of je zoon ermee te maken heeft.”
Een opmerkelijk aspect in het rapport is voor Moens ook dat ruim 20 procent van de lesbische, homoseksuele of biseksuele (lhb) jongvolwassenen zijn gevoelens niet met anderen heeft gedeeld „omdat ze nog twijfels hebben over hun seksuele gerichtheid. Dat sluit aan bij de denklijn van de seksuoloog Kinsey, die we ook in de VGS-visienota over homoseksualiteit volgen. Zeker in de leeftijd van 11 tot 18 jaar zitten jongeren nog volop in de ontwikkelings- en oriëntatiefase.”
Het SCP-rapport benoemt ook het verhoogde risico op gepest worden en psychische problemen bij lhb-jongeren. Moens: „Dat is niet nieuw. Binnen het reformatorisch onderwijs is daarvoor aandacht. Ik heb er geen cijfers over, maar krijg geen signalen dat deze jongeren extra worden gepest. We moeten wel goed op het netvlies blijven houden dat het een kwetsbare groep is. Het is en blijft van belang dat we hun als kerken en scholen een veilig klimaat bieden, binnen Bijbels kader.”
Het valt Moens op dat de overheid „er alles aan doet om de acceptatie van homoseksualiteit in de samenleving te doen landen.” Het SCP-rapport maakt volgens hem opnieuw duidelijk dat de praktijk „weerbarstig” is. „Hoe komt dat? Ik denk dat de samenleving weleens moe wordt van alle aandacht voor dit thema. Misschien zou de overheid zich op dit terrein wat terughoudender, althans minder geforceerd, moeten opstellen. Dat ontslaat ons intussen niet van onze christelijke plicht voldoende oog te hebben voor deze jongeren.”
„Homo-zijn voor christen extra ingewikkeld”
De cijfers over (psychische) problemen bij lhb-jongeren zijn Herman van Wijngaarden, staflid bij de HGJB en auteur van het boekje ”Oké, ik ben dus homo”, niet onbekend. Toch zegt hij er weer van „geschrokken” te zijn. „Als kerkelijke jeugdbonden mogen we ons de vraag stellen: Wat doen we hiermee?”
Het zou goed zijn als er specifiek onderzoek zou worden gedaan naar problemen bij christelijke lesbische, homoseksuele en biseksuele jongeren, aldus Van Wijngaarden. „Die zouden weleens groter kunnen zijn dan landelijke cijfers aangeven. Homo zijn is sowieso ingewikkeld, of je nu christen bent of niet, want je behoort tot een minderheid. Als christen komt daar de vraag bij: Hoe rijm ik dit met mijn geloof? Dat kan tot grote identiteitsproblemen leiden.”
Van Wijngaarden noemt het van belang dat er in de kerke- lijke gemeente open over homoseksualiteit wordt gesproken. „Dat mogen we niet overlaten aan de school. Op de jeugdvereniging en de tienerclub moet het thema homoseksualiteit ook aan de orde komen. Als dat nog niet gebeurt, zou ik zeggen: Maak er werk van. Het is hard nodig. Als HGJB stimuleren we dat.”
Van Wijngaarden vermoedt dat christelijke lhb-jongeren vaker dan gemiddeld „onderduiken” en hun gevoelens met niemand delen. Als hij, mede als ervaringsdeskundige, voor kerkelijke jongeren over homoseksualiteit spreekt, merkt hij dat het onderwerp nog steeds „heel beladen” is.
„Het is voor sommige jongeren een ontdekking dat een homo ook een gewoon mens is die een normaal leven kan leiden, en dat je normaal over dit onderwerp kunt praten. Ik blijf het jammer vinden dat er voor homoseksuele jongeren in reformatorische kring zo weinig identificatiefiguren zijn.”