George Whitefield 300 jaar geleden geboren
„Ik ben bereid om in de bossen naar zondaars te jagen, en uitgaande van mijn huidige gemoedsgesteldheid zou ik tevreden kunnen zijn als de naam van George Whitefield zou vergaan, opdat de Naam van mijn dierbare Verlosser daardoor mocht worden verheven. ”Genade, soevereine, vrije genade!” zal altijd mijn lied zijn.”
Een uitspraak van de Engelse methodistenprediker George Whitefield (1714-1770), die 300 jaar geleden werd geboren in de stad Gloucester, op 16 december 1714. Niet iedere prediker zal hem die woorden nazeggen. Het vereist een diepe zelfkennis en nederige navolging van Christus om je eigen naam over te hebben voor de eer van je Zender. Of hebben we hier te maken met een emotionele persoonlijkheid die reageert op wat hij ervaart?
Het is wel zo dat het methodisme, een grote opwekkingsbeweging in de achttiende eeuw, door sommige theologen wordt beschouwd als een gevoelsbeweging die de grenzen van kerkelijk besef en nuchtere werkelijkheid overschrijdt. De methodisten in Engeland, van wie Whitefield en de broers John en Charles Wesley exponenten zijn, kozen immers de openlucht als werkterrein en trokken vele duizenden weg uit de gevestigde kerken. Critici beweren dat zij niet tevreden waren met het normale godsdienstige leven maar excessieve ervaringen propageerden en bevorderden.
Voorportaal
De anglicaanse predikant J. C. Ryle noemt Whitefield „een van de meest krachtige en buitengewone predikers die de wereld ooit gezien heeft.” Wat maakte hem zo uniek, zo boeiend? Was het zijn welsprekendheid, zijn gedrevenheid? De Schotse predikant John Gillies, die hem goed gekend heeft, schetst zijn persoon en gaven. Eén ding kan hij moeilijk verwoorden: „De kracht van God die zijn werk zo opmerkelijk vergezelde.” Hierin lag het geheim van zijn bediening en de kern van zijn persoonlijkheid. Zijn aangename karakter en vele talenten waren hieraan ondergeschikt, of beter gezegd, door Gods overvloedige genade geheiligd.
Hij was geen kamergeleerde, geen theoloog van formaat, maar in de eerste plaats een man van de binnenkamer. In de nacht bereidde hij zijn preken voor. Dan was hij met zijn gedachten bij God. Dan worstelde hij om de opening van de Schrift door de verlichting van de Geest. Vaak zei hij na afloop van een preek: „Deze preek kreeg ik toen de meesten van jullie in de diepe slaap waren.” Zijn eigen geestelijke leven vormde het voorportaal tot het huis van de grote Uitlegger. Hij was zich bewust van zijn eigen zondigheid en van de allesovertreffende genade van God aan hem bewezen. Het was het besef van de werkelijkheid van zijn eigen verlorenheid en van zijn eeuwige toekomst die hem zo bewogen maakte. Maar dat was het niet alleen. Vooral de diep gevoelde liefde van Christus drong hem om zijn gehoor met tranen te wijzen op de enige en eeuwige Schuilplaats. Deze bewogenheid karakteriseerde zijn persoon en werk.
Menselijke verantwoordelijkheid
Wat Whitefields preektrant betreft: hij was, volgens Ryle, „de eerste die zag dat de dienaren van Christus het werk van vissers moeten doen. Hij zat niet rustig bij het haardvuur, zoals een kat doet op een regenachtige dag, maar treurde over de goddeloosheid van het land. Hij ging voort om de duivel in zijn hoge plaatsen te tarten.” Zijn prediking en pastoraat waren erop gericht „om zielen te bewegen tot het geloof.”
Zijn appel op de menselijke verantwoordelijkheid is, gegeven de eenzijdigheid van het hypercalvinisme in zijn tijd, dat in een soort fatalisme ontaardde, frappant te noemen. Toch is er bij hem geen spanningsveld merkbaar tussen de soevereiniteit van God en de menselijke onmacht enerzijds, en de menselijke verantwoordelijkheid anderzijds. Whitefield zag zichzelf niet alleen als zaaier die vrucht moest afwachten en dit in Gods handen moest overgeven, maar hij was zo doordrongen van de goddelijke gewilligheid om zondaren te redden dat hij die in zijn boodschap voorop plaatste, zonder die met het eeuwige welbehagen te willen ‘uitspelen’.
Hij geloofde niet alleen in de reddende gewilligheid van Christus, maar nog meer in de goddelijke beloften. Zijn vertrouwen op een rijke vervulling hiervan was zo rotsvast dat hij niet kon aannemen dat de vrucht op zijn werk karig zou zijn. Vandaar dat zijn preken geboren werden uit een constante worsteling om een rijke zegen, die hem vanuit het Woord, als bron van toezegging, werd aangereikt. Deze aanpak verschilt van die van hypercalvinisten die zich er niet om bekommeren of hun Evangelie veel of weinig vrucht draagt. In feite leggen zij de uitkomst gelaten in Gods handen, zonder de beloften als pleitgrond te hanteren. Whitefield was zowel een zielendwinger en als zielenwinner.
Krachtige woordbediening
In dit verband passen kenmerken van zijn prediking die Ryle omschrijft. Bijvoorbeeld: „een ongewoon zuiver Evangelie”, „een manifestatie van de waarheid”, „een vrijmoedige en directe prediking”, „zijn ongewone kracht van beschrijving” en zijn „enorme ernst.”
Zijn prediking was meer wervend dan opbouwend voor het geloofsleven. Hij richtte zich op de massa van hen ”die buiten zijn”. Het was zijn doel het gehele volk, met alle rangen, standen en modaliteiten, in aanraking te brengen met de rijkdom van Gods vergevende genade. Door het samenspel van een krachtige woordbediening en een biddende verwachting was het effect van de opwekkingsbeweging in Engeland, Wales, Schotland en Noord-Amerika groot. Buiten zijn eigen vaderland bezocht hij ook de andere delen van het Britse rijk. De kerkelijke of politieke situatie vormde geen verhindering voor een voluit Bijbelse verkondiging, die niet getemperd werd door voorwaarden vanuit de mens of door een fatalistische benadering vanuit de leer van het eeuwig welbehagen. Hinderpalen bestonden voor Whitefield niet, behalve die van het ongeloof. Vanuit deze uitgangspunten kon zijn prediking niet anders dan met een grote mate van enthousiasme en ijver gepaard gaan. Hoe meer hij de nood van de mensheid zonder God besefte, hoe meer hij zich toelegde op een niet-aflatende activiteit in Gods wijngaard.
Vrije verkiezing
Al was hij geen theologische scherpslijper, hij gaf toch aan zich verbonden te weten met de calvinistische geloofsleer. Ter illustratie: „De leerstellingen van de vrije verkiezing en de rechtvaardiging in Christus Jezus worden mij dagelijks meer en meer op het hart gedrukt. Ze vervullen mijn ziel met een heilig vuur en geven me een groot vertrouwen in God, mijn Zaligmaker. Ik hoop dat ons vuur aanstekelijk werkt en dat er een heilige wedijver zal zijn onder ons, om mensen het diepst te vernederen en de Heere Jezus Christus het meest te verhogen. Niets dan de leerstellingen van de Reformatie kunnen dit doen. (…) Ik weet dat Christus alles in allen is. De mens is niets; hij heeft een vrije wil om naar de hel te gaan, maar niet om naar de hemel te gaan, totdat God in hem het willen en het werken naar Zijn welbehagen werkt. O, de heerlijkheid van het leerstuk van de verkiezing en de volharding van de heiligen. Ik ben ervan overtuigd, dat totdat een mens deze belangrijke waarheden gelooft en voelt, hij niet los kan komen van zichzelf (…).”
Openluchtprediking
Whitefield was de eerste prediker die de openluchtprediking introduceerde. De Wesleys volgden hem daarin, hoewel het Whitefield veel moeite kostte om hen van de noodzaak ervan te overtuigen. Het spreken tot menigten van duizenden personen vereiste een aparte aanpak. Vandaar dat zijn boodschap nodigend, scherp en appellerend was. Een element bij deze manier van woordverkonding is wat wordt omschrijven als zijn ”egotism”. Hiermee wordt geen egocentrische preekmanier bedoeld, maar de manier waarop hij zijn eigen geestelijke leiding in zijn boodschap verwerkt. We kunnen ook zeggen: getuigend preken, zonder zelf in het middelpunt te staan. Zo brengt hij de boodschap heel dicht bij het hart.
Whitefields bediening kan grotendeels worden samengevat als massa-evangelisatie. Hij richt zich op de grote meerderheid van de mensen, maar het is niet zijn bedoeling om hen met clichés te bereiken. Heel concreet gaat hij op zijn doel af. Hij is gunnend, maar ook vlijmscherp en noemt de zonden bij naam. Hij ontmaskert niet alleen de duistere poelen van het hart waar de satan heerst, maar stelt ook de zelfgenoegzame godsdienst aan de kaak. Maar in alles klinkt de liefde van de gewillige Christus door.
Calvinistic Methodists
Whitefields invloed was enorm, niet alleen onder het gewone volk of de hogere klassen, maar ook onder predikanten en theologen. Zijn invloed in Amerika tijdens de Grote Opwekking was zelfs groter dan die van de bekende opwekkingsprediker Jonathan Edwards. In Wales gaf hij met de methodisten Howell Harris en Daniel Rowland leiding aan de Calvinistic Methodists, die uitgroeiden tot de grootste kerkelijke groepering in dit gebiedsdeel. Ook in Schotland was de uitwerking van zijn optreden groot, vooral in de staatskerk.
In eigen land inspireerde hij veel predikanten in de Anglicaanse Kerk en onder de dissenters, die niet lid waren van de staatskerk. Bekende namen in dit verband zijn Isaac Watts, Philip Doddridge, William Romaine en James Hervey. Zijn kracht was om de calvinistische leer zo te verwoorden dat men erdoor geraakt werd. Hierbij gebruikte hij geen dogmatische bewoordingen, maar hij zocht de leer te verdedigen en te praktiseren in aan de Schrift ontleende bewoordingen. Dorre leerstellingen doen geen kracht, maar levende waarheden raken het hart, als de Geest daarin meekomt.
Whitefields leven
George Whitefield wordt in 1714 geboren in de Engelse stad Gloucester en overlijdt in 1770 in Newburyport, een stadje in de Verenigde Staten. Zijn vader is herbergier. Hij bezoekt de parochieschool St.-Mary-the-Crypt in Gloucester en gaat in november 1732 voor zijn vervolgstudie naar Pembroke College in Oxford. Daar ontmoet hij de broers en opwekkingspredikers Charles en John Wesley, die hem lid maken van The Oxford Holy Club. De leden hiervan studeren gezamenlijk in het Nieuwe Testament, vasten, bezoeken gevangenen en helpen de armen.
In 1735 komt hij tot bekering door het lezen van een boek van de Schotse predikant Henry Scougal, ”Life of God in the soul of man”. Hij weet zich geroepen tot evangeliedienaar in de Anglicaanse Kerk. In juni 1736 wordt hij ”deacon” (lage rang in kerkelijke hiërarchie) en houdt hij zijn eerste preek in de St.-Mary-the-Cryptkerk in zijn geboorteplaats. Die preek publiceert hij onder de titel ”De natuur en noodzakelijkheid van de wedergeboorte of nieuwe geboorte in Christus”. Het is de eerste van de 18.000 preken die in zijn leven houdt.
In 1738 wordt hij priester. Omdat veel kerkdeuren voor hem gesloten blijven, kiest hij de openlucht als werkterrein. Zo preekt hij tot duizenden mensen. Hij maakt reizen naar Wales en Noord-Amerika en sticht in de Amerikaanse staat Georgia een weeshuis, Bethesda. Ook bezoekt hij Schotland, waar hij in 1742 betrokken is bij een opwekking. In die tijd onstaan er overal in het Britse rijk opwekkingen. Niet alleen door de bediening van Whitefield, maar ook door die van de Wesleys en vele anderen. Ondanks veel tegenwerking blijft Whitefield in de Kerk van Engeland, maar hij sticht wel kerkgebouwen om de ”verstrooide gelovigen” een gebedsplaats te bieden.