Overtuiging
Johannes 6:37
„Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.”
Misschien zal iemand van u nu zeggen: „Iedereen is het er wel over eens dat niemand ooit tot Christus komt, totdat hij overtuigd wordt van zijn zonden. Maar ik heb geen overtuiging, ik heb niets dat waardig is om genoemd te worden. Mijn geest is zo verblind dat ik niets helder kan waarnemen. Mijn hart is zo verhard dat ik niets voel van wat ik als de waarheid beschouw. O, als ik maar eens een tedere gemoedsgesteldheid had. Als dat onvermurwbare hart maar eens verbroken en berouwvol werd, als ik maar eens hevige pijn of schrik voelde over mijn zonden, dan zou mijn zaak niet zo hopeloos blijken. Maar hoe kan ik tot Christus komen met zo’n verblind en dwaas hart?”
Welnu, mijn vriend, ik smeek u om te bedenken dat die verblinding en ongekende hardheid nu juist de kern is van uw ongerechtigheid. Overtuigd zijn dat u zo geestelijk blind en dwaas bent, is nu juist de ware overtuiging van zonden. Als u die gevoelens had die u zo graag wilt hebben, zouden die niet het einde van uw overtuiging betekenen. Die kunnen u namelijk slechts laten zien hoe groot uw zonden zijn en hoe hopeloos uw toestand is. Als u voelde wat u blijkbaar graag wilt voelen, zou u niet beseffen dat uw hart zo verdorven is als u nú meent dat het is.
Archibald Alexander, hoogleraar te Princeton (”National Preacher”, 1829)