Van de koster, het jubileum en de 7-up
„Vreemd, om gast te zijn in de kerk waar je zo lang als koster hebt gelopen.” L. Kos uit Huizen steekt de sleutel in het slot van de christelijke gereformeerde kerk en knipt het licht aan. „Doe maar of je thuis bent. Koffie?”
Vijftig jaar lang hield hij de kerk op orde, verzorgde hij recepties en zette hij een glas fris water op de preekstoel. Vorige week vierde hij zijn jubileum. Dat was, samen met zijn leeftijd, reden om te stoppen. „Een jaar of tien geleden zei ik tegen mijn vrouw: Nu doen we het al zo lang, laten we die vijftig jaar ook maar volmaken.” Ter gelegenheid van zijn jubileum kreeg Kos een koninklijke onderscheiding. Hij werd benoemd tot lid in de orde van Oranje-Nassau.
Ook na de drukbezochte afscheidsdienst is de kerk geen verboden terrein voor de voormalige dorpelwachter. De routine van zijn werkzaamheden illustreert hij met een ’zondags’ rondje door het kerkgebouw. De doopvont wordt neergezet en vervolgens de vaas met bloemen en het avondmaalsstel. De kerkdeuren gaan wagenwijd open. Tijdens de ronde valt zijn geoefend kostersoog op de kerkbanken. „Dit staat zo scheef als Maastricht”, mompelt hij. „Ja kind, of ik dat nog af zal leren…” Het koster af zijn valt hem zwaar. Afgelopen zondag zat hij op het puntje van zijn stoel.
Op zondagmorgen zette hij verder de psalmen op het bord, controleerde „de voorleestafel” en zocht voor de predikant het schriftgedeelte op. De predikant werd eveneens van water voorzien. Kos: „Ik heb in het verleden wel eens een grap uitgehaald met een bevriend predikant. In plaats van water deed ik 7-up in zijn glas. Dus die dominee begon dat tijdens de preek op te borrelen.”
Niet alleen de zondag stond voor Kos in het teken van zijn kosterschap. Op vrijdagavond kwam de liturgie binnen, waarna hij de organist benaderde met de te zingen psalmen. Tijdens diezelfde avond kocht hij bloemen voor de tafel voor in de kerk. De verwarming controleerde hij op zaterdag.
In de loop van de jaren kwam de tuin rondom de kerk erbij, evenals recepties en partijen in het zaaltje van de kerk. In de tijd dat hij nog ploegleider was bij de provinciale waterleiding, „liep het wel eens uit de hand. Ik had geen moeite met de lange dagen, maar ik was nooit thuis. Mijn gezin heb ik wel eens tekortgedaan. Eigenlijk waren er drie Lambert Kossen, voor het werk, voor het gezin en voor het kosterschap, Ik zei nooit nee.”
Onder de kerkzaal bevinden zich onder meer de consistorie, de zo door hem genoemde „natte hoeken” en de keuken, blinkend schoon. Boven het aanrecht hangt een bordje dat Kos eens kreeg van zijn inmiddels overleden broer: „De koster is ook maar een mens, maar wel heel bijzonder.” Hij moet erom lachen. Misschien intussen terugdenkend aan alle uren die hij in de keuken doorbracht. „Dat was mijn domein, daar mocht niemand in.” Indringers verjaagde hij met straffe hand. „Nu de keuken uit. De jeugd had de neiging om in de keuken te gaan staan praten. Ik ben een koster van de oude stempel. Ik houd van orde, netheid en stijl.” De predikanten stelden dat op prijs, zegt Kos. „Er was nooit gerommel in de dienst.”
De zorg voor de kerk deed de koster vaak in spanning zitten. „Als alles maar goed gaat. Als een predikant tijdens de preek een psalm citeerde, voelde ik het al aankomen. Dan dacht ik: Ja vriend, jij gaat straks de psalm wijzigen. Was de kerkdienst eenmaal afgelopen, dan begon ik voor de middagdienst.”
De koster verwelkomde voor de dienst de gastpredikant en onbekende gezichten met een kop koffie. „Je bent gastheer.” En behalve dat was Kos vertrouwenspersoon. „Mensen zeggen wel eens iets tegen je wat ze niet tegen de dominee durven vertellen. Ze vragen soms om raad of komen uithuilen.” Kos kent 99 procent van de gemeenteleden. „Zo zachtjesaan komt de vijfde generatie eraan. Ik heb stellen zien trouwen en kinderen zien krijgen, die op hun beurt kinderen ten doop houden.”
In de consistorie wijst Kos de predikanten aan onder wie hij als koster gediend heeft. De huidige predikant, ds. G. van Roekel, is de zesde. Ds. C. den Hertog vroeg Kos of hij hulpkoster wilde worden. Hij vroeg dat niet in de kerk of telefonisch, maar vanuit zijn dakraam. Kos werkte destijds, in 1954, in de tuin van een boerderij die naast de pastorie stond. Of hij even wilde stoppen met het kruien van voederbieten en in de studeerkamer wilde komen.
Het kosterswerk was toen een stuk gemakkelijker, erkent Kos. Tegenwoordig moet je als koster veel meer de vinger aan de pols houden. Het is Kos’ handelsmerk. Dat uitte zich bijvoorbeeld tijdens verjaardagen in het bijzaaltje. Feestgangers mochten van de koster nooit dronken worden en bij het wegrijden niet toeteren in de straat. „Maar ik ben niet autoritair.”
Bovendien kwamen er in de loop van de tijd werkzaamheden bij. Van het aanharken van het grint rondom de pastorie tot en met het verbouwen van de kerk. Tot zijn 75e jaar heeft hij volgehouden. „Ik voelde in al die jaren een innerlijke drang, die ik niet kon verklaren. Als er teleurstellingen waren, vroeg ik me af of ik niet moest stoppen. Maar altijd waren er mensen die me stimuleerden om door te gaan.”
Behalve de werkzaamheden -vroeger stookte hij al op vrijdag de kachel op- zijn ook de mensen veranderd, vindt Kos. „Jongeren zijn wat vrijer geworden. Ze durven veel tegen je te zeggen.” In de kerk maakte hij de veranderingen in bijbelvertaling en liturgie mee.
Kos heeft een tip voor andere kosters: „Gooi niet te snel het bijltje erbij neer. Dat doet men tegenwoordig te gauw. Maak er wat meer jaren van.” Hij heeft het ook mógen doen, zegt Kos. „Dat heeft de Heere gegeven.” De jubilerende Kos vindt dat een koster als zodanig herkenbaar moet zijn in de kerk. Ook dát zou hij vakgenoten aanraden. „Een koster moet netjes gekleed gaan en vriendelijk zijn.” Bij bijzondere diensten als begrafenissen droeg Kos altijd een donkerblauw pak. „Omdat je de mensen kent, weet je welke families daar vooral prijs op stellen.”
Tijdens de jubileumdienst zat de kerk nokvol met gemeenteleden en genodigden. Koster Kos werd een lintje rijker. De schoonzoon van Kos merkte op dat door de drukte „dominee en koster wel zouden genieten.”
De voormalige koster denkt dat hij zal moeten wennen, op zondag in de kerk. „Nou ben je vroeg thuis, koster”, merkte zondag al een gemeentelid op.
Kos blijft zijn plaats in de kerk echter houden. Koster of geen koster.