Het huis uit na de lagere school
Twee schorten, de doordeweekse jurk, één onderbroek, een stel klompen, twee paar sokken, twee paar kousen en een hemdje. Dat was alles wat er in het koffertje zat waarmee dienstmeid Mieneke naar haar eerste werkgever fietste: een boerengezin in het Limburgse dorp Leunen.
Twee dagen ervoor was de dertienjarige voor het laatst naar de lagere school geweest. Of ze niet bij hen kon komen dienen, had de boerin aan Mienekes moeder gevraagd. Die stemde in, want dan hoefde er een mond minder te worden gevoed. Met een „Hoi, en doe goed je best”, zette vader haar af bij de boerderij, en dat was dat.
Journaliste Tialda Hoogeveen tekende het verhaal van Mieneke op in ”Alstublieft, mevrouw”, een boek over Nederlandse dienstmeisjes. Voor de Tweede Wereldoorlog gingen honderdduizenden meisjes na de lagere school in dienst bij boeren, middenstanders, adellijke families of notarissen. De lange dagen die ze maakten, waren veelal gevuld met ramen lappen, koeien melken, sokken stoppen, vloeren dweilen en eten koken. Daarmee konden ze extra geld in het laatje brengen voor hun familie.
Hoe je als beginneling nu eigenlijk een papje moest maken voor bij de bloemkool voor mevrouw; het koude water uit de regenton waarmee de ramen moesten worden gelapt; het melken van de koeien: met veel oog voor detail beschrijft Hoogeveen de dagelijkse werkzaamheden van de zeven voormalige dienstbodes die in het boek aan bod komen. Ze beperkt zich daarin niet alleen tot de diensttijd van de geïnterviewden, de lezer komt ook te weten hoe het hun in hun latere leven verging.
Veel dienstmeiden maakten werkdagen van twaalf uur en mochten eens in de twee weken een dagje naar huis. Dat kon geen leuke tijd zijn geweest, dacht de auteur voor ze aan haar boek begon. Dat beeld moest ze algauw bijstellen. De geïnterviewde vrouwen blijken veelal met plezier terug te kijken op hun tijd bij de boer of burgemeester, al hadden ze achteraf gezien liever doorgeleerd. „Het was een leven vol fysieke inspanning. Maar geen dag heeft ze heimwee gehad, is ze ziek geweest of heeft ze pijn gevoeld. De vrijheid die ze ervoer omarmde ze met beide armen”, schrijft Hoogeveen over haar eigen beppe Jeltje, wier verhaal ook in het boek is opgenomen.
Ook Mieneke, die dagelijks zwaar werk deed op de boerderij, heeft goede herinneringen aan die tijd. Ze maakte er deel uit van het gezin, haar werk werd gewaardeerd, en met de kinderen van de boer heeft ze nog altijd contact.
Natuurlijk waren er wel minder leuke tijden. Zo diende beppe Jeltje een poosje bij een veeleisende boerin in Haskerdijken. „Je kunt de regenton wel even boenen”, of: „Die dikke, houten palen op het erf kun je ook nog wel schoonmaken”, klonk het als de dagelijkse klussen geklaard waren. Toen haar moeder jarig was en Jeltje bij haar op visite wilde gaan, weigerde diezelfde boerin haar vrijaf te geven. Niet lang daarna vond Jeltje een andere betrekking.
Nu, enkele decennia later, is het moeilijk voor te stellen dat een twaalfjarige direct na de basisschool in de kost gaat bij een vreemd gezin om daar het huishouden te doen. Dat haar grootmoeder dat in de jaren dertig en veertig nog wel deed, fascineerde Hoogeveen, zo zegt ze. „Twee generaties geleden was de wereld nog zo anders. Ik vind het mooi om dat vast te leggen.”
Boekgegevens
Alstublieft, mevrouw, Tialda Hoogeveen; uitg. Thomas Rap, Amsterdam, 2014 (verschijnt donderdag); ISBN 978 94 004 023 93; 256 blz.; € 16,90.