Jonge jaren
Prediker 12:1
„En gedenkt aan uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer dat de kwade dagen komen en de jaren naderen, van dewelke gij zeggen zult: Ik heb geen lust in dezelve.”
Als Salomo wil dat men aan onze Schepper zal gedenken in de dagen der jongelingschap sluit hij andere dagen niet uit, want al onze dagen komen de Heere toe: „Wees altijd in de vrees des Heeren”, is Salomo’s les (Spreuken 23:17). „Ziet toe, broeders, dat niet te eniger tijd in iemand van u zij een boos ongelovig hart om af te wijken van de levende God”, zegt Paulus (Hebreeën 3:13) en vers 7, 8: „Heden, indien gij zijn stem hoort, zo verhardt uw hart niet.”
Tere zuigelingen moeten God opgedragen worden (Psalm 22:10, 11). Uit de mond der kinderkens en der zuigelingen heeft God Zich sterkte gegrondvest (Psalm 8:3).
Zo het dan juist de tijd is om aan onze Schepper te gedenken – de oude dag is toch de tijd wanneer wij voor de rechterstoel van onze grote Rechter moeten verschijnen: „Waakt dan, want gij weet de dag niet noch het uur wanneer de Zoon des mensen komen zal”, is toch Jezus’ les (Mattheüs 25:13). Maar wil men tijdens zijn leven goede dagen zien, wil men zijn leven wijselijk aanleggen, dan moet men voornamelijk aan zijn Schepper gedenken in zijn jongelingschap, in de bloei en in het beste van ons leven. Daarom is dit Salomo’s raad: „Gedenk aan uw Schepper in de dagen van uw jongelingschap.” Salomo toont wel duidelijk wat dat inhoudt.
Jacobus Fruytier, predikant te Rotterdam
(”Salomo’s raad aan de jeugd”, 1724)