Prof. G. van den Brink: Institutie Calvijn niet isoleren
WOUDENBERG. „Calvijn kunnen we alleen begrijpen vanuit het geheel van zijn werk. We moeten zijn ”Institutie” daaruit dus niet isoleren. Calvijns theologie was niet uniek, maar katholiek. Wel was de reformator een uniek figuur die er een eigen theologie op nahield.”
Dat zei prof. dr. G. van den Brink, hoogleraar vanwege de Gereformeerde Bond aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU), woensdag tijdens een studiebijeenkomst in Woudenberg over Calvijns Institutie.
De studiebijeenkomst, belegd door de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland ter gelegenheid van de 450e sterfdag van de reformator, werd bijgewoond door zeventig personen.
De Institutie kreeg al tijdens Calvijns leven 25 drukken in het Latijn en het Frans. In 1560 verscheen de eerste Nederlandse vertaling, bestemd voor de vluchtelingengemeente te Emden. Nadat Calvijn in 1534 openlijk tot de Reformatie was overgegaan, verscheen twee jaar later de eerste editie van de Institutie, bedoeld om de Franse gelovigen te onderwijzen. De structuur ervan doet volgens prof. Van den Brink denken aan die van Luthers catechismus.
Ontwikkeling
In 1539 breidt Calvijn het werk uit tot zeventien hoofdstukken, bedoeld als hulpmiddel bij zijn colleges en om te lange Bijbelcommentaren te voorkomen. „Opmerkelijk genoeg gaat het hoofdstuk over de kennis van God en van de mens daarin voorop. De verhouding daartussen is bepalend voor Calvijns theologie”, aldus de hoogleraar.
De editie uit 1543 telt 21 hoofdstukken. Dat is toe te schrijven aan Calvijns deelname aan de godsdienstgesprekken met Rome en zijn kerkelijke ervaringen in Straatsburg. „Calvijns denken ontwikkelde zich. Zijn theologie stond niet stil. Hij had het vermogen om bruggen te slaan naar andersdenkenden.”
De laatste uitgave van 1559 telt tachtig hoofdstukken, onder andere door de toevoeging van nieuw exegetische materiaal, onderverdeeld in vier boeken. Met Reeling Brouwer schetst prof. Van den Brink deze editie als een enorme hoeveelheid knip- en plakwerk. Maar de hoofdlijnen zijn volgens hem inhoudelijk niet gewijzigd.
Na de hoofdlezing van prof. Van den Brink werden vier workshops gehouden: prof. dr. H. van den Belt over ”Calvijn en de geloofszekerheid”, prof. dr. J. Hoek over ”Toekomstverwachting bij Calvijn”, dr. W. H. Th. Moehn over ”Calvijn en de prediking” en prof. dr. W. Verboom over ”Calvijn en de doop”.
Geloofszekerheid
Geloofszekerheid is voor de Geneefse reformator een zaak van Woord en Geest, stelde prof. Van den Belt, bijzonder hoogleraar gereformeerde godgeleerdheid vanwege de Gereformeerde Bond aan de Rijksuniversiteit Groningen.
De grondslag van het geloof ligt in het Woord van God, terwijl volgens Calvijn de betrouwbaarheid van Gods beloften niet afhankelijk is van de kerk. „Het grootste probleem bij Calvijn is misschien wel de vraag hoe je zeker kunt weten of je geloof oprecht is”, zei de hoogleraar. Daarom gaat Calvijn uitgebreid in op het verschil tussen het ware geloof en allerlei voorbijgaande vormen van geloof.
Twijfel is bij Calvijn een slecht teken. „Niet dat hij helemaal geen oog heeft voor de twijfel en aanvechting. Calvijn erkent dat de gelovigen de zekerheid niet altijd ervaren, maar de gelovige weet dat de zekerheid van het heil in God ligt”, aldus prof. Van den Belt.
Inwijding
Volgens prof. Verboom noemde Calvijn de doop het inwijdingsteken waardoor wij in de gemeenschap van de kerk worden opgenomen, zodat wij door onze inlijving in Christus als Gods kinderen aangemerkt worden. „Alleen door het geloof ontvangen we de betekende zaak.”
Een van de deelnemers aan de studiebijeenkomst gaf een inkijkje hoe in Waddinxveen een Calvijnkring in twee jaar tijd Calvijns Institutie integraal doorneemt.