Kerk & religie

De dreiging van de denkbeeldige Jood

Het bouwwerk van de westerse beschaving is nooit gevrijwaard geweest van verborgen gebreken. Maar de antisemitische barsten die nu aan de oppervlakte komen, zijn hardnekkiger dan verwacht en tonen bovendien enge gelijkenissen met de geschiedenis. Prof. David Nirenberg: „Anti-judaïsme is een van de fundamentele instrumenten waarmee het bouwwerk van de westerse beschaving tot stand kwam.”

Eddy Aangeenbrug
27 September 2014 17:49Gewijzigd op 15 November 2020 13:12

Nooit meer Jodenhaat. Niet vaak spraken zo veel kerkelijke vertegenwoordigers in Nederland zich zo nadrukkelijk en eensgezind uit tegen het toegenomen antisemitisme als in de afgelopen zomer.

In een pamflet ageerden predikanten uit de gereformeerde gezindte zich tegen het toegenomen antisemitisme. „Om die reden mogen wij niet zwijgen. Een krachtig protest tegen dit vreselijke antisemitisme is noodzaak. Antisemitisme is letterlijk uit den boze.”

Vergelijkbaar van toon was de gezamenlijke brief van de rooms-katholieke bisschoppen. „De onvoorstelbare en ten hemel schreiende tragedie van de Holocaust tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft meer dan duidelijk gemaakt waar haat tegen Joden toe kan leiden. Het mag niet zo zijn dat mensen die al vele eeuwen onvervreemdbaar deel uitmaken van onze samenleving zich onveilig en ongewenst voelen.”

De christelijke kerk heeft volgens de bisschoppen een sterke band met het Jodendom, omdat Jezus een Jood was. „Je kunt geen echte christen zijn zonder je Joodse wortels te erkennen”, zei paus Franciscus onlangs.

Nu is die „sterke band” geen accurate weergave van 2000 jaar kerkgeschiedenis, en dat beseft Rome ook. Zo erkende paus Johannes Paulus II eind jaren 90 dat „in de christelijke wereld –ik zeg niet in de kerk als zodanig– te lang onjuiste en onterechte interpretaties van het Nieuwe Testament ten aanzien van het Joodse volk en zijn vermeende schuld de ronde hebben gedaan, die vijandelijke gevoelens ten opzichte van dit volk hebben voortgebracht.”

Denkbeeldig

Die virulente geschiedenis van de betrekkingen tussen Joden en christenen is een rode lijn in het boek ”Anti-judaïsme. De westerse traditie”, waarin David Nirenberg, hoogleraar in de geschiedenis aan de universiteit van Chicago, de fundamenten blootlegt van anti-Joodse gevoelens door de eeuwen heen.

Nirenberg, recent te gast in Nederland in het kader van de Gravensteen Lectures die de Universiteit Leiden organiseert, spreekt bewust niet van antisemitisme. Zijn boek gaat namelijk niet over de geschiedenis van discriminatie, onderdrukking of genocide. Waar het wel over gaat is het bewust demoniseren van de denkbeeldige Jood. De sinistere implicatie van het anti-judaïsme: dat zelfs wanneer de Joden uit het straatbeeld zijn verdwenen, ze nog steeds publiekelijk worden gelasterd. Nirenberg onthult laag voor laag een geschiedenis van millennia en beschrijft individuele en publieke polemieken. Zijn werk is geen catalogus van verachtelijke ideeën over Joden, maar de neerslag van een zoektocht naar het waarom: waarom hebben zo veel culturen en zo veel intellectuelen zo veel te zeggen over Joden? En nog prangender: hij wil weten waarom er zovelen zijn geweest die het Jodendom in het beklaagdenbankje hebben gezet zonder onderzoek te hebben gedaan en zonder persoonlijke betrokkenheid.

Joden werden al vroeg door niet-Joden gekarakteriseerd als koppig, vanwege hun halsstarrige weigering de waarheid van Jezus de Messias te erkennen. Ook werden Joden gelabeld als wreed, met hun vermeende wellust om het sacrament te ontheiligen en om de kinderen van christenen vermoorden.

De eerste bekende precedenten dateren al van voor de kerkgeschiedenis. In het oude Egypte werden Joden zwartgemaakt als „vijanden van de Egyptische vroomheid, soevereiniteit en welvaart.” De Griekse historicus Hecataeus van Abdera schrijft in 320 voor Christus over een Egyptische traditie waarin het Bijbelse verhaal van de exodus is omgekeerd. Geen glorieuze uittocht van de Joden, maar een verhaal waarin de „Hebreeën” als ballingen worden verdreven. „Vreemdelingen met vreemde rituelen”, een groep die de Egyptische priester Manetho beschrijft als „melaatsen en andere onreine mensen.”

Het was de lastige middenpositie van de Joden die hen tot zondebok maakte, klem geraakt tussen de Griekse elite en de Egyptische massa.

„Eén woord construeert vele eeuwen”, is de opvatting van Nirenberg. Waarmee hij de stelling pareert dat geschiedenis geen relevantie heeft voor de werkelijkheid. Het waren volgens hem de „mensenhaat, goddeloosheid, wetteloosheid en universele vijandschap die het oude Egypte toewees aan Mozes en zijn volk, die beschikbaar bleven voor latere millennia.”

Zo hadden de oude Grieken en Romeinen ook hun eigen Joden. Een „afwijkend volk, dat samenklit, hun eigen regels volgt. Rechteloos, noch burger. Verslagen, noch strijdlustig. Machteloos noch vrij.”

Machtsstrijd

Wanneer in de daaropvolgende eeuwen problemen de kop opstaken –of het nu ging om corruptie, oorlogsdreiging, hongersnood of politieke chaos– kwam voortdurend een even onthutsende als gaandeweg ordinaire oplossing boven drijven: pak de Joden.

In de eerste eeuw van onze jaartelling verscheen een nieuwe factor van betekenis: het christendom. Een stroming die zich moest ontworstelen aan de superioriteit van haar oudere broer. Nirenberg vat samen wat hij in een aantal hoofdstukken met prijzenswaardige precisie uitwerkt: „Het waren de christenen die de concepten van anti-judaïsme verfijnden in een theologische en politieke ideologie.”

In de strijd om zijn bestaansrecht moest het christendom volgens hem bewijzen voorbij het Jodendom te zijn; voorbij de toewijding aan de Joodse wetgeving, het letterlijk nemen van het Oude Testament en de exclusiviteit van het Joodse volk.

Nirenberg onderstreept de tegenstellingen bij Paulus en de evangelisten: de wet wordt vervangen door de liefde, de letter door de geest en het vlees door de ziel. Hoewel Paulus niet aanzet tot een breuk met het Jodendom, berispt hij Petrus wel omdat hij heidenen wil „judaïseren.” Het universalisme van het Evangelie ontslaat christenen van gehoorzaamheid aan de traditionele wetten.

Na de eerste eeuw raakte het debat over het volgen van een Joodse levenswijze naar de achtergrond. Maar daarmee kwam er allerminst een einde aan het christelijk denken over judaïsme. Nadat de Joden waren getroffen door Romeinse milities, waren het vervolgens kerkvaders zoals Eusebius, Ambrosius en Augustinus die de strijd met hen aanbonden.

„Hier begint het in feite pas”, aldus Nirenberg, „en een grote verschuiving ligt in het verschiet.” Het was een verschuiving in de richting van de „denkbeeldige Jood.” Ook al waren Joden geen partij meer in het kerkelijk debat, in het discours worden ze nog steeds opgevoerd om de tegenstander te karakteriseren als „vijand” of „hypocriet.”

Naarmate de Joden zwakker en zwakker worden en tegen de Romeinen het onderspit delven, lijkt hun dreiging voor de christelijke kerk groter en groter te worden. In christelijke polemieken wordt geijverd om de pure leer, waarbij niets zo schofferend is als te worden verketterd als „Jood.” Je haat tegen Joden etaleren wordt een beproefde methode om de zuiverheid van je eigen christelijke gelijk te bewijzen.

Neem bijvoorbeeld de polemiek tussen Hiëronymus en Augustinus. Hiëronymus (340-420) beschuldigde Augustinus (354-430) van „judaïserende” trekken (het gewraakte woord bij Paulus). Augustinus op zijn beurt zette Hiëronymus weg als „judaïseër”, omdat hij de voorkeur gaf aan de Hebreeuwse grondtekst boven de Griekse Bijbelvertaling.

Augustinus meende dat het hele Joodse volk van Gods genade was beroofd en vervloekt. Maar in tegenstelling tot vele andere kerkvaders wilde hij de ruimte voor de Joodse praxis in de samenleving beschermen. Dat lijkt toleranter dan zijn ware intentie. Augustinus vergeleek het Joodse volk namelijk met Kaïn. Christenen moesten Joden niet onderdrukken of benadelen, maar hen laten rondzwerven over de aarde. Zo dienden ze als levend bewijs dat de beloften van het Oude Testament aan de kerk worden vervuld. Zoals Kaïn werd beschermd door het merkteken van zondigheid, zo dwaalden ook de Joden rond op aarde. Voor eeuwig opgesloten in een verloren bestaan in de wereld.

Tegelijkertijd waardeerde Augustinus de Joden als de getuigen van de „oude boeken” waarmee ze de heidenvolken op het pad van het christendom kunnen brengen.

Plaag

In de 15e en de 16e eeuw raakten de Joden in West-Europa sterker gemarginaliseerd dan ooit. Ze waren uit de meeste landen verbannen en leefden nog bij uitzondering in kleine aantallen.

Maar in het maatschappelijk en theologisch debat waren ze zwaar oververtegenwoordigd. Joden werden zowel de zondebok van opstandelingen tegen het koninklijk gezag als van koningen zelf. Joden vormden een bedreiging voor de maatschappelijke orde met hun materialisme en hebzucht, klonk het van beide zijden – al naar gelang de wind waaide. Hun vermeende hebzucht inspireerde Shakespeare tot een paar memorabele zinnen in zijn toneelstuk ”De koopman van Venetië”, waarin een Jood rouwt om zijn dochter: „Mijn dochter! Oh mijn dukaten! Oh mijn dochter!”

De Reformatie bracht een herleving teweeg van het anti-judaïsme, in hetzelfde patroon als waarvan in het oude Egypte. Met Maarten Luther steeg deze retoriek naar koortsachtige hoogte. In 1523 beschuldigde hij de Rooms-Katholieke Kerk dat ze „Joodser dan de Joden” was geworden. „Zo ontzettend hopeloos, gemeen, vergiftig en dwarsliggend zijn de joden, dat ze al 1400 jaar onze plaag, pest en tegenspoed zijn geweest — en nog steeds zijn.” In zijn boekje ”Over de Joden en hun leugens” pleitte hij ervoor om zelfs de Joodse synagogen en scholen te verbranden, huizen te onteigenen en Joden te verbieden te preken en te bidden, of zelfs Gods naam maar te noemen.

Luther en Erasmus waren het over één ding eens: „Als de vijandigheid jegens Joden bepaalt of je christen bent, dan waren we allemaal erg christelijk.”

In de 18e en de 19e eeuw herschiepen Duitse filosofen de werkelijkheid. Kant, Hegel en Schopenhauer: ze gebruikten de eeuwenoude troef van het „judaïseren” van hun opponenten.

Holocaust

Nu wil Nirenberg het christendom er niet van beschuldigen dat het antisemitisch van aard is. Zijn onderzoek richt zich op de plek van het judaïsme in de westerse cultuur. Daarin zit de spanning: dat de vooruitgang in de westerse traditie is gebaseerd op het zwartmaken en stelselmatig demoniseren van Joden. Met uiterste precisie (hij is een meester in de talen van de talloze bronnen die hij raadpleegt) legt Nirenberg bloot hoe de denkbeeldige Jood van Augustinus tot Luther en van Shakespeare tot Hegel gedemoniseerd wordt. De rode draad in het anti-judaïsme is dat de beschuldigingen weinig te maken hebben met de werkelijke Joden.

Voor Nirenberg is het onbetwistbaar dat het hedendaags antisemitisme niet losstaat van de sporen in de geschiedenis. Maar toch waakt hij ervoor om directe verbanden te leggen. Onherroepelijk dringt de vraag zich op in hoeverre 2000 jaar anti-judaïsme debet is aan de Holocaust tijdens de Tweede Wereldoorlog. Nirenberg trekt geen directe lijnen, maar „de Holocaust is zonder deze geschiedenis niet denkbaar en niet te verklaren.”

Zeventig jaar na de Holocaust blijkt dat de kracht van het anti-judaïsme in het publieke domein nog steeds niet ten einde is.


Ten eerste lijkt het onwaardig te zijn, Pasen te vieren in navolging van de gebruiken van de Joden die hun handen door een goddeloze misdaad bevlekt hebben en daarom terecht als overtreders met zielsblindheid geslagen zijn. Niets zullen wij met dit boven alles gehate volk van de Joden gemeen hebben.

Keizer Constantijn (272-337)

Vanwege een zodanige goddeloosheid verdienen zij terecht geen vergeving, maar zijn zij blootgesteld aan een zeer zware straf.

Athanasius (296-373)

Joden zijn hypocrieten en bedriegers. Ze verdraaien de waarheid met de leugen om onschuldige christenen om de tuin te leiden op de manier zoals dodelijke drugs worden bereid: smeer de rand van de beker in met honing om de gifbeker makkelijker te laten drinken.

Chrysostomus (347-407)

Over de synagoge: zelfs als men het een bordeel noemt, hok van ontucht, schuilplaats van de duivel, fort van satan, of wat men ook wil; dan zegt men nog minder dan hetgeen hij verdient.

Hiëronymus (347-420)

We sterven nog liever dan dat we gelijk worden gesteld aan de Joden.

Inwoners Valencia (1378)

Als ik me zou willen wreken op de duivel zelf, zou ik nog niet in staat zijn hem alle kwaad en ongeluk toe te wensen die Gods toorn aan de Joden toebrengt, die ze dwingt zo monsterachtig te liegen en godslasteren in weerwil van hun eigen geweten.

Maarten Luther (1483-1564)

Het levensvijandige Joodse element is alomtegenwoordig en eeuwig.

Hegel (1770-1831).

De Jood heeft zichzelf al op de Joodse wijze geëmancipeerd. Niet alleen voor wat betreft de financiële macht, maar ook omdat door en met hem, géld de wereldmacht is geworden en de Joodse geest de geest van de christen gevangen heeft genomen.

Karl Marx (1818-1883)

Het tijdperk van het ongebreidelde Joods intellectualisme is nu ten einde.

Joseph Goebbels (1897-1945)

ISIS heeft niets met Islam te maken… is vooropgezet plan van zionisten die bewust Islam willen zwartmaken.

Yasmina Haifi (2014)


Kritiek

Internationaal wordt prof. Nirenberg gelauwerd vanwege de precisie en reikwijdte van zijn onderzoek. Voor zover voorzichtig kritiek wordt geuit, betreft het de afwezigheid van filojudaïsme – een sterke voorliefde voor het Jodendom die de geschiedenis in een ander perspectief plaatst.

Nirenberg zelf zegt daarover: „Dat erken ik. Maar wanneer iemand onderzoek doet naar slavernij, moet hij dan ook zijn tanden zetten in de afschaffing?”

Op het gebied van de geschiedenis van het anti-judaïsme zijn de inzichten van prof. Nirenberg overigens niet nieuw. In Nederland verscheen ”Van Jodenhaat naar zelfmoordterrorisme” van de hand van dr. J. G. B. Jansen. Dat het spannende materie betreft, blijkt wel uit de ophef die ontstond bij de afscheidsrede van prof. P. W. van der Horst in 2006 aan de Universiteit Utrecht (UU), getiteld ”De mythe van het Joodse kannibalisme”. Bestuurders van de UU voerden bezwaar aan tegen sommige passages, die volgens hen het karakter van een politiek pamflet hadden en waarbij mogelijk sprake was van smaad. Bovendien voerde het universiteitsbestuur aan dat Van der Horst de dialoog tussen moslims en niet-moslims zou kunnen schaden en zijn eigen veiligheid in gevaar brengen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer